| 33479 |
witte aalbes |
witte beren:
witte beer (L288a Ospel)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
| 24521 |
witte abeel |
belenboom:
baeleboûm (L288a Ospel)
|
abeel, zilverpopulier
III-4-3
|
| 23669 |
witte donderdag |
witte donderdag:
witte donderdug (L288a Ospel)
|
De donderdag in de week vóór Pasen, Witte Donderdag [jreune dónnesjtiech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
| 24864 |
witte dovenetel |
witte doofnetel:
wetǝ dǫu̯fnētǝl (L288a Ospel),
-
witte doufnetel (L288a Ospel)
|
Lamium album L. De dovenetelsoort (zie het lemma Dovenetel, Algemeen) met roomwitte bloemen. Deze soort komt zeer algemeen voor op wegbermen, in weilanden en op stortplaatsen en wordt 30 tot 60 cm hoog. De plant bloeit van april tot de herfst. Als de opgave identiek is aan die van het lemma Dovenetel, Algemeen, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. Dit lemma kan alleen gelezen worden als aanvulling op het lemma Dovenetel, Algemeen. [A 13, 12a; monogr.] || witte dovenetel (Lamium album L.) [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
| 20575 |
witte kaas, wrongel |
botermelkse kaas:
bootermêlkse kieës (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
fluiterd:
fluitert (L288a Ospel),
fluitkaas:
fluitkieës (L288a Ospel),
kattenkaas:
kattekieës (L288a Ospel),
platte kaas:
platte kieës (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
fluitkaas || hang-op, fluitkaas || hangop || wrongel die gemaakt werd vanverzuurde melk, vooral door armere mensen
III-2-3
|
| 33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯n[klee] (L288a Ospel)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
| 20654 |
witte kool |
kabots:
kaabuûts (L288a Ospel),
kappes:
kappes (L288a Ospel),
wit moes:
wit moos (L288a Ospel, ...
L288a Ospel,
L288a Ospel),
zuurmoes:
ingemaakt uit ton
zoor-moos (L288a Ospel)
|
witte kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
| 24280 |
witte kwikstaart |
akkermannetje:
akkermènke (L288a Ospel),
kaatje:
keeken (L288a Ospel),
kwikstaart:
kwikstert (L288a Ospel),
langstaartje:
langstèrtje (L288a Ospel)
|
kwikstaart [N P (1966)] || witte kwikstaart
III-4-1
|
| 24642 |
witte narcis |
pinksterbloem:
pînksterbloome (L288a Ospel)
|
narcis, witte
III-4-3
|
| 34195 |
witte vloed |
knoeien:
knoeien (L288a Ospel),
witte vloed:
witte vloed (L288a Ospel)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|