e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijn pasen doen pasen houden: paose hoj-je (Ospel) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijn pasen houden pasen houden: paose hojje (Ospel) Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)] III-3-3
zijpad zijpad: zi-jpaad (Ospel) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijtak zijtak: zi-jtak (Ospel) Een zijtak (uittak, bezijden tak). [N 82 (1981)] III-4-3
zijvaart vaartje: vartjǝ (Ospel) Kanaal, smaller dan het hoofdkanaal, met een breedte van ongeveer zes meter. [II, 19b] II-4
zijwand karplank: kɛrpla.ŋk (Ospel), planken (mv.): plęŋk (Ospel) Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13
zijwanden kruikarplanken: krøkɛrplɛŋk (Ospel) Zijkanten van de platte kruiwagen. De meer algemene benamingen zijn terug te vinden onder het lemma zijwand. Het woordtype ruls staat voor een bijzondere soort zijkant, die niet uit planken bestaat, maar uit latjes en die voornamelijk dient voor het vervoer van takken, bladeren en dergelijke. Zie ook het lemma rulskar. [N 18, 98a + add; N G, 53c; JG 2b; monogr.] I-13
zijwijk zijarm: zē̜ɛrǝm (Ospel) Zijarm van de hoofdwijk. [II, 31e] II-4
zijwortel zijwortelen: zi-j wortel (Ospel) (dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)] III-4-3
zil, maat van 2500 m2 of kwart bunder vierdel: (meervoud: vierels; verkleinwoord: vierelke). (een vierel is 2125 m2: 100 Weerter roeden (rooje).  vierel (Ospel) oppervlaktemaat, kwart III-4-4