e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

Gevonden: 6601
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwadkeerder, beugel jaag: jax (Sittard) De doorgaans metalen beugel, vastgemaakt onderaan de steel van de zeis, die dient om het afgemaaide gras, dat door de rug en de hak van het blad en door de steel wordt meegenomen, te ondersteunen, zodat het links van de maaier in een gezwad komt te liggen. Bij het maaien van gras is een dergelijke beugel niet onontbeerlijk en vaak ook jong of overgenomen van ànder maaiwerk (graan, boekweit, evie). De beugel is meestal een gebogen stuk stevig ijzerdraad, soms ook wel een tak of een gebogen latje. Zie afbeelding 4, nummer A5 en B5. Grotere beugels, die derhalve doorgaans niet voor het maaien van gras, maar voor het maaien van graangewassen met name in de Belgische Kempen werden gebruikt, waren soms voorzien van een lap (vergelijk de opgave drapeau) of een stuk jute, of van haken of tanden; in het laatste geval werden ze wolf genoemd. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat, tenminste oorspronkelijk, ook de kam-benamingen voor de zwadkeerder zijn ontstaan vanwege dergelijke tanden of haken aan de beugel. [N 18, 67f; JG 1a, 1b, 2c, A 14, 3; L 45, 3; monogr.] I-3
zwager zwager: sjwoager (Sittard) schoonbroeder [SGV (1914)] III-2-2
zwak en mager persoon elender (du.): eelenjer (Sittard), kleine lievenheer: kleeie leveneer (Sittard), kleije leveneer (Sittard), mageremus: Mageremus (Sittard), magermans: Magermans (Sittard), zwakke mens: (zie bijlage):  sjwaak minsj (Sittard) mager [schrepel, schraal] [N 10 (1961)] || zwak, tenger iemand [N 37 (1971)] III-1-1
zwak, ongezond zwak: zwaak (Sittard) Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)] III-1-2
zwak, slap zwak: schwaak (Sittard, ... ), zwaak (Sittard) zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)] III-1-1
zwaluwstaartverbinding zwalberenstaart: šwarbǝlǝštart (Sittard  [(meervoud: šwarbǝlǝštɛrt)]  ), zwalbertenstaart: šwarbǝltǝštart (Sittard  [(meervoud: šwarbǝltǝštɛr)]  ) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zwaluwtong wilde boekweit: idiosyncr.  wilde boekend (Sittard) Zwaluwtong (polygonum convolvulus). Tot meer dan 1 m lange klimplant; de stengels zijn windend, dun en ruw; de bladeren zijn pijlvormig en driehoekig; de bloemen groeien in trosjes in de bladoksels, het bloemdek is driekantig met een smalgevleugelde slip; [N 92 (1982)] III-4-3
zwanebloem waterlis: idiosyncr.  waterlis (Sittard) Zwanebloem (butomus umbellatus een 100 tot 150 cm hoge plant. De stengels zijn rond; de bladeren groeien rechtop, ze zijn lijnvormig en driekantig; de bloemen groeien in een scherm en zijn witachtig tot bruinroze van kleur, tevens donkerder geaderd. Blo [N 92 (1982)] III-4-3
zwart pak redingotekostuum (<fr.): [Van Dale: redingote, (Fr., verbasterd uit riding coat), &lt;vero.&gt; geklede jas met twee rijen knopen]  riddingotkestuum (Sittard) gekleed kostuum III-1-3
zwartbonte koe zwartbont (bijvgl. nmw.): šwartbǫntj (Sittard) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11