e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q020p plaats=Sittard

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijaltaar zijaltaar: zie altaor (Sittard, ... ) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: ziebeuke (Sittard) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: pien in de zie (Sittard, ... ), pien in de ziej (Sittard), pien inne ziej (Sittard), pie‧n in de zie (Sittard), pie‧n in de ziej (Sittard), pie‧n in de zie‧j (Sittard), ziej (Sittard, ... ), Note v.d. invuller:  pien in de zie (Sittard) zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)] III-1-1
zijden omslagdoek foulard (fr.): foulard (Sittard), sjaal: sjaal (Sittard), sjerp: sjerp (Sittard), zijden doek: zieje douk (Sittard), zijden plag: zieje plak (Sittard), zijden plaggetje: zieje plekske (Sittard) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijladder ledders: lø̜dǝrǝ (Sittard), oogstledders: ǫu̯xslø̜dǝrs (Sittard) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar ledders: lø̜dǝrǝ (Sittard), oogstledders: ǫu̯xslø̜dǝrs (Sittard) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten koeterieten: koeteriete (Sittard), snoeven: de naas sjnoeve (Sittard), sjnoeve (Sittard, ... ), uitsnoeven: oetsjnoeve (Sittard) snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijn tevredenheid betuigen blij zijn: bliej zeen (Sittard), dankbaar zijn: dankbaar zeen (Sittard) genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)] III-1-4
zijn woede luchten stik in een meelzak, dan kom je gepoederd in de hel: sjtik in eine maelzak dan kumjiste gepoeiert in de hèl (Sittard) zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)] III-1-4
zijpad zijpad: ziepaat (Sittard) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3