e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijhamer zijhamel: zęjhāmǝl (Maastricht) Hamer met platte baan en pen. De steel van deze hamer kan lang of kort zijn. Zie ook afb. 34. In P 219 werd de zijhamer gebruikt om ploegmessen scherp te maken, in K 353 als derde voorhamer. [N 33, 73] II-11
zijkanten van een peperkoek kanten: kantǝ (Maastricht), zijkanten: %%enkelvoud%%  zijkant (Maastricht) Het woordtype "kantkoek" duidt waarschijnlijk op "repen koek" die men van de zijden van gebakken koekdeeg afsnijdt om dit rechthoekig te maken. [N 29, 94c] II-1
zijkapel sacramentskapel: sakkerminskapel (Maastricht), sint-jan: sint jaan (Maastricht), sint jan (Maastricht), zijkapel: de zijkapel (Maastricht), zijkepel (Maastricht), zijkèpel (Maastricht) Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)] III-3-3
zijn neus snuiten afvegen: aofvege (Maastricht), snoeven: snouve (Maastricht), snōven (Maastricht), zien neus snòùve (Maastricht), snuitsen: snootse (Maastricht), snotse (Maastricht), snotsə (Maastricht), snòtse (Maastricht), snótse (Maastricht) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)] || snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)] III-1-2
zijn pasen doen de gedag houden: de gedaag hawwe (Maastricht), de pasen houden: de paosə hàwe (Maastricht), dijn pasen houden: d`ne Paose hawwe (Maastricht), pasen houden: paose hawwe (Maastricht, ... ), zijn pasen houden: zene Paose hawwe (Maastricht) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)], [N 96C (1989)] III-3-3
zijn pasen houden zijn pasen houden: zene paose hawwe (Maastricht, ... ), ziene paose hawwe (Maastricht) Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)] III-3-3
zijn tevredenheid betuigen blij zijn met: blei zien mèt dieg (Maastricht), danken: daankə (Maastricht), goed doen: (cf. "dat deit miech good").  good doen (Maastricht), goed vinden: good vində (Maastricht), instemmen: instummə (Maastricht), meeleven: mètleevə (Maastricht), stuiten: stute (Maastricht, ... ), stuute (Maastricht), (opscheppend).  stuute (Maastricht), uiten: uute (Maastricht), zich content betonen: ziech kontent betuine (Maastricht) genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)] III-1-4
zijn woede luchten afblazen: aofbloze (Maastricht), afreageren: aof reageere (Maastricht), aofreageerə (Maastricht), aofreagere (Maastricht), aofreeageerə (Maastricht), tot het barst: tot et bars (Maastricht), uitrazen: oetraoze (Maastricht), zijn gal spijen: zien gal spijen (Maastricht) zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)] III-1-4
zijpad zijkant: zijkant (Maastricht), zijkānte (Maastricht), zijpad: t zijpaad (Maastricht), ut zīīpāāt (Maastricht), zeipad (Maastricht), zijjpaad (Maastricht), zèjpaat (Maastricht) Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijspleet in de overrok scheursgat: scheursgaat (Maastricht, ... ), sjeursgaat (Maastricht, ... ), schreursgat: Sjreursgaat < sjreur schoenmaker + s + gaat gat. [Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]  sjreursgaat (Maastricht), snijdersgat: snijdersgaat (Maastricht) [sjreursgaat*]: zijspleet in vroegere vrouwenrokken || zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)] III-1-3