e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ziekenzuster krankenzuster: kraankezuster (Maastricht), liefdezuster: leefdezuster (Maastricht), ziekenzuster: ziekezuster (Maastricht) Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)] III-3-3
ziekte krankte: krengkdə (Maastricht), krä:ŋdə (Maastricht) Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 84 (1981)] || ziekte [ZND 08 (1925)] III-1-2
ziel ziel: ziel (Maastricht, ... ) De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)] III-3-3
zielboek bedeboek van de gestorvenen: beijbook van de gestorreve (Maastricht), dodenlijst: doede-lies (Maastricht) Het zielenboek, het register van overledenen, wier namen op vaste tijden van de preekstoel werden afgelezen, voorzover de nabestaanden het zielenboekgeld hadden voldaan [zielboek, dodenlijst?]. [N 96B (1989)] III-3-3
zielenheil zielenheil: zieleheil (Maastricht, ... ) Het zieleheil. [N 96D (1989)] III-3-3
zien, kijken kijken: kīēke (Maastricht), kīkə (Maastricht), krimpen: krempə (Maastricht), zien: zīn (Maastricht) kijken [ZND 25 (1937)], [ZND m] || zien [RND] III-1-1
zijaltaar zijaltaar: e zijaltaor (Maastricht), zeialtaar (Maastricht), zeisjeep (Maastricht), zijaltaar (Maastricht), zijaltaor (Maastricht, ... ), zijalter (Maastricht), zijāltaor (Maastricht), zijjaltaar (Maastricht, ... ), zijjaltaor (Maastricht), zijkepèl (Maastricht), zèjàltaor (Maastricht) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: de zijbeuke (Maastricht), zeibe[u}k (Maastricht), zijbeuk (Maastricht), zijbēūke (Maastricht), zijjbeuke (Maastricht), zijschip: zei sjeep (Maastricht), zeisjeep (Maastricht), zijjsjeep (Maastricht), zijsjeep (Maastricht), zīīsjēēpe (Maastricht), zèjsjeep (Maastricht) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] || In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: peijn in de zeij (Maastricht), pein in de zei (Maastricht), pein in de zeij (Maastricht), pein in zien zeij (Maastricht), pijn in de zijj (Maastricht, ... ), pijn in den zy(3)̄ (Maastricht), péé:jn in de zéé:j (Maastricht), zei (Maastricht), zeͅj (Maastricht), zijj (Maastricht, ... ), zèij (Maastricht), zij(de): zēj (Maastricht), zęj (Maastricht) Hij heeft pijn in zijn zijde. [ZND 08 (1925)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] || zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || zijde [ZND m] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)] II-7, III-1-1
zijden omslagdoek fichu (fr.): fiesju (Maastricht), foulard (fr.): foulaar (Maastricht), neusdoek: näösdoek (Maastricht), sjaal: sjaal (Maastricht, ... ), zijden plag: zeije plak (Maastricht) fichu: vrouwenhalsdoek || omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3