22338 |
ravotten |
afbratsen:
Dai këjúng kónnë wat ôofbratsë.
ôofbratsë (Q162p Tongeren),
afrotsen:
As koùjounges hùbbe out wa oòfgerots: Als kwajongens hebben we toch wat geravot.
oòfrotse (Q074p Kortessem),
baljaren:
vgl. Lb. Id. boeljeeren razen, laweid maken in huis, misschien van Fr. bouillir koken, zieden; vgl. Port., Sp. bailar dansen, snel ronddraaien < mlat. bal(l)are dansen < Gr. ballizein dansen, van ballein werpen, draaien, zwenken.
baljaa.re (Q001p Zonhoven),
boeljaa.re (Q001p Zonhoven),
balkeneren:
balkeneeren (L353p Eksel, ...
L364p Meeuwen),
ballekeneren (L353p Eksel),
ballegooien:
ballegojje (L210p Venray),
bantuinisten:
Van: spelen in de bantuin.
banteniste (L271p Venlo),
beesterijen uitsteken:
biesterijen uitsteeëken (L360p Bree),
beren:
[sic: ee van veer]
beeren (P214p Montenaken),
Die blaage bèère as jónge hu.nd.
bèère (L164p Gennep),
blaken:
[sic]
blaken (K360p Heusden),
bolwerken:
bolwerken (Q071p Diepenbeek),
bolweêrke (P188p Hoepertingen),
brakken:
brake (K359p Koersel),
braken (K358p Beringen, ...
K358p Beringen),
brakke (P176p Sint-Truiden),
brakken (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
Vgl. WBD, 3.2, pag. 64: brakken, verspr. Kemp. en Kleinbr., zeldz. Antw.; ook in Berg, Kortenberg, Oud-Heverlee en Leuven.
broake (K318p Beverlo),
brikkelen:
brikelen (L413p Helchteren),
brikkelen (L314p Overpelt),
bruien:
bruje (Q032a Puth),
bruisen:
Brouze: du. brausen en etymologisch = A.N. bruisen.
brouze (Q095p Maastricht),
busselen:
bössele (L330p Herten (bij Roermond)),
bössəle (L329p Roermond),
Get mit de kinjer -.
bössele (L331p Swalmen),
r Hèt mê dy mejd gebösseld.
bössele (Q193p Gronsveld),
Sub STOEIEN (z. SPELEN).
bössele (L387p Posterholt),
Wordt gezegd van b.v. n groter kind, dat met n kleine peuter, kat of hondje heen en weer sjouwt, en allerlei dingen doet zonder dat er van n bepaald spel sprake is. (zie ook: pôngele).
bössele (L270p Tegelen),
de gek scheren:
de gek scheére (P214p Montenaken),
duivelen:
duvele (P219p Jeuk),
duvelen (P184p Groot-Gelmen),
enselen:
euchelle (Q096b Itteren),
eͅnsələ (Q095p Maastricht),
fikfakken:
fikfakke (P047p Loksbergen),
Kil. fickfacken. Onomatopoëtische vorming bij fikken (mnl. vicken), slaan, treffen.
fekfa?ən (K278p Lommel),
NB stoeierij: gefikfak.
fikfakke (K318p Beverlo),
Vgl. Du. fikfacken, slinkse streken uithalen, met als oorspr. betekenis snel heen en weer bewegen.
fikfákke (K361p Zolder),
Z. ook o. *tettelen, (2).
fikfákke (Q001p Zonhoven),
fongsten:
[sub Aanvullingen].
fóngste (L289p Weert),
het druk hebben:
het drèk hebben (L366p Gruitrode),
hopzakken:
hopzakke (L164p Gennep),
huuhotten:
huujhotte (L164p Gennep),
jakken:
jakken (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
jekkelen:
[sic]
jekələ (L360p Bree),
juisteren:
? Verband met WNT joesteeren (Mnl. joesteren, josteren, justeren; van joeste), in een steekspel of tornooi, of in den strijd op het slagveld. Te paard met de gevelde speer op iemand inrennen, op die wijze met of tegen hem vechten.
juistere (L331p Swalmen),
kemmelen:
kemmele (L300p Beesel, ...
L330p Herten (bij Roermond),
L331p Swalmen),
kletsen:
of hetsen?
kletsen (Q088p Lanaken),
koeken:
koeken (Q039p Hoensbroek),
krekelen:
krèkelen (L360p Bree),
kruien:
kroewe (Q112z Ten-Esschen/Weustenrade),
krūwə (Q113p Heerlen),
krūəwə (Q032p Schinnen),
z. kroewwe (Q111p Klimmen),
zich kroewwe (Q111p Klimmen),
kuffelen:
kuffele (L420p Rotem),
kuffelen (L421p Dilsen),
kuiten:
kuite (L300p Beesel, ...
L269p Blerick,
L328p Heel,
L291p Helden/Everlo,
L330p Herten (bij Roermond),
L329a Kapel-in-t-Zand,
L267p Maasbree,
L332p Maasniel,
L217p Meerlo,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
L329p Roermond,
L266p Sevenum,
L331p Swalmen,
L331p Swalmen,
L374p Thorn,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L271p Venlo,
L210p Venray,
L214p Wanssum),
kuitte (L266p Sevenum),
køytə (L432p Susteren),
Sub STOEIEN (z. SPELEN).
kuite (L387p Posterholt),
z. KLIEREN, STOEIEN.
kuite (L387p Posterholt),
kwikkelen:
kwikkelen (Q086p Eigenbilzen),
laweid maken:
lawaad maken (K353p Tessenderlo),
lawaad maoken (K353p Tessenderlo),
lawejt mouke (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
lawijt moaken (L314p Overpelt),
leweid maken (L360p Bree),
laweiten:
lewijten (L422p Lanklaar),
leven maken:
leive mouke (Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
mukken:
møͅkə (L210p Venray),
NB mök: kalf, mökke mv.
mökke (L210p Venray),
netsen:
netse (L269p Blerick),
netze (L209p Merselo),
Zich - elkaar plagen/plukharen.
netse (L271p Venlo),
ondeugden:
ondeuge (L213p Well),
ondēūge (L215a Wellerlooi),
Allen inf. verbonden met liggen. Ligge ondeugde: ondeugd uithalen, kwajongensachtig spelen.
óndeugden (L217p Meerlo, ...
L214p Wanssum),
pongelen:
[Wordt gezegd van b.v. n groter kind, dat met n kleine peuter, kat of hondje heen en weer sjouwt, en allerlei dingen doet zonder dat er van n bepaald spel sprake is].
pôngele (L270p Tegelen),
Sub STOEIEN (z. SPELEN).
póngele mit (L387p Posterholt),
rabzooi?:
rabzoi (Q071p Diepenbeek),
rakker (zn.):
[sic]
rəkər (L314p Overpelt),
rakkeren:
rakeren (Q002p Hasselt),
rakkere (L417p As),
rammelen:
rammele, ziech (Q121p Kerkrade),
rammelen (L368p Neeroeteren),
ramələ (Q117p Nieuwenhagen),
zex ramələ (Q117p Nieuwenhagen),
rampampelen:
rampampelen (Q013p Uikhoven),
ramptampen:
ramtampen (Q006p Leut),
ramvotsen:
[sic]
ramvoetsen (L415p Opoeteren),
ranktanken:
rangtangke (L316p Kaulille),
ranselen:
Gaank ns op vroûw, die brakke zién al n oor aon t - ién t bed en ze sjlaope nog neet.
raonsjele (Q193p Gronsveld),
ratsen:
ratsen (Q003p Genk),
Hij heeft de velo kapotgeratst bij door het veld te rijden.
ratšə (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
ravotsen:
ravoetsen (L415p Opoeteren),
ravootse (L360p Bree),
ravotse (P121p Ulbeek, ...
L289p Weert,
Q078p Wellen),
ravotsen (L282p Achel, ...
L317p Bocholt,
L360p Bree,
Q071p Diepenbeek,
L286p Hamont,
P050p Herk-de-Stad,
Q152p Kerniel,
P056p Stokrooie),
ravotze (Q002p Hasselt),
ravoͅtsən (K278p Lommel),
ravvotse (L316p Kaulille),
revodse (L288p Nederweert),
revotse (Q002p Hasselt, ...
L289p Weert),
ràvotse (P120p Alken),
Ki. ravotten, luxuriari, popinari (zondige genoegens zoeken), S. en C.V. ravotsen, Rijnl. rafotzen sich herumbalgen.
ravotse (Q002p Hasselt),
Vgl. rótse.
ravótse (K361p Zolder),
ravotten:
r`votte (L317p Bocholt),
ravoeten (K353p Tessenderlo),
ravolten (L286p Hamont),
ravoote (K353p Tessenderlo),
ravotte (L417p As, ...
Q007p Eisden,
Q018p Geulle,
P195p Gutshoven,
Q002p Hasselt,
P050p Herk-de-Stad,
P047p Loksbergen,
P193p Mettekoven,
L382p Montfort,
L355p Peer,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P176p Sint-Truiden,
Q020p Sittard,
K359a Stal,
L423p Stokkem,
K353p Tessenderlo,
L318b Tungelroy,
L386p Vlodrop),
ravotten (Q071p Diepenbeek, ...
P116p Gorsem,
Q170p Grote-Spouwen,
L286p Hamont,
L286p Hamont,
L316p Kaulille,
L316p Kaulille,
L298a Kesseleik,
Q167p Koninksem,
Q088p Lanaken,
Q088p Lanaken,
K317p Leopoldsburg,
K278p Lommel,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L364p Meeuwen,
P045p Meldert,
L368p Neeroeteren,
K315p Oostham,
L371p Ophoven,
L314p Overpelt,
L355p Peer,
L355p Peer,
L313p Sint-Huibrechts-Lille,
P176p Sint-Truiden,
Q001p Zonhoven),
ravoͅtə (L360p Bree, ...
L164p Gennep,
Q117p Nieuwenhagen),
ravòtten (L312p Neerpelt),
rāvoͅtə (L271p Venlo),
revotte (L294p Neer, ...
L216p Oirlo),
revotten (L282p Achel, ...
L360p Bree,
P184p Groot-Gelmen,
P181p Muizen,
L368p Neeroeteren,
L312p Neerpelt),
ràvotte (Q153p Gors-Opleeuw),
Ook: rotsen, razen.
ravotn (Q001p Zonhoven),
struupe
ravotten (L265p Meijel),
Z. ook o. razen, (1 **rotsen.
ravótte (Q001p Zonhoven),
zeer doffe o
ravotte (K353p Tessenderlo),
razen:
raozen (L368p Neeroeteren, ...
Q013p Uikhoven),
razen (L413p Helchteren),
rAəzn (Q001p Zonhoven),
roaze (L417p As, ...
P057p Kuringen,
Q016p Lutterade),
roazen (L358p Reppel, ...
Q084p Waltwilder),
roeëze (Q079p Guigoven),
rooze (Q003p Genk, ...
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
rooê-zê (Q164a Widooie),
rousen (Q083p Bilzen),
rouzen (L371a Geistingen),
au wordt uitgesproken als het Franse arrANger
rauzen (L368p Neeroeteren),
Dij jun gkónne nie stilzitte, dij raoëze de ga.nsen dao.ch: Die kinderen kunnen niet stilzitten, zij razen de ganse dag.
raoëze (Q001p Zonhoven),
Nie zó rwozze, kènner, ich krijg koppijn tëvan: Niet zo lawaai maken, kinderen, ik krijg daar hoofdpijn van.
rwo`zzë (Q077p Hoeselt),
Sjéi óut bè roùze, doù kome vodde van: Houd op met razen, er komt ruzie van.
roùze (Q074p Kortessem),
zelfde klank als en in het Frans
raoze (L414p Houthalen),
reppelen:
Blaage mótte kunne reupele.
reupele (L164p Gennep),
reupen:
WNT: reupen (I), 3. In de onz. beteekenis stoeien, vechten: nevenvorm van repen (III), eveneens met ronding.
ry(3)̄əpə (L210p Venray),
rikrakken:
rikrakə (Q001p Zonhoven),
ringelen:
riengele (Q121p Kerkrade, ...
Q117a Waubach),
ringele (Q202p Eys),
ringen:
ringe (Q113p Heerlen, ...
Q022p Munstergeleen,
L433p Nieuwstadt,
Q033p Oirsbeek),
riskeien:
[sic]
reskeeën (L415p Opoeteren),
reskeien (L368p Neeroeteren),
roebelen:
roebele (L267p Maasbree),
roffelen:
B.v. Ge moet zoe nè/nie mèi dien klènne roefelen!
roefələn (L282p Achel, ...
L286p Hamont),
rommelen:
roemele (Q096a Borgharen),
rondberen:
rònd bèren (K361p Zolder),
rondketsen:
rondketsen (Q084p Waltwilder),
rosboeien:
Waat zeen diej wèchter weer aan het ròsboeze dao baove.
ròsboee (L381p Echt/Gebroek),
rotsen:
roetse (L267p Maasbree),
rotsen (Q002p Hasselt, ...
P176p Sint-Truiden),
rotsə (Q001p Zonhoven),
roͅtse (P174p Velm),
rutse (L270p Tegelen),
ròtse (P176p Sint-Truiden),
ròtsë (Q162p Tongeren),
Gebruikt als wederwoord in de uitdrukking: rotsen en raveelen. Geh. Tessenderloo. (t Daghet in den Oosten XI, 19)
rotsen (K353p Tessenderlo),
Jònges, blie:f toch nie án t roetse!
roetse (L210p Venray),
Lb. Id. rotsen froesselen of worstelen [...] in de uitdr. rotsen en raveelen.
rótse (Q001p Zonhoven),
Rotse èn rooze.
rotse (Q003p Genk),
Routsen en rammelen, routsen en raozen.
routsen (Q013p Uikhoven),
Vgl. ró.nthótse [pag. 367: rondhossen].
rótse (K361p Zolder),
ruiten:
reute (Q113p Heerlen),
rèùtje (L265p Meijel),
Vgl. WNT sub ruiten (IV): 3) In Limburg voor: stoeien (Onze Volkst. 2, 227 a).
ruite (L318b Tungelroy),
rø͂ͅtjə (L265p Meijel),
ruiteren:
Cf. WNT sub ruiten (IV): 3) In Limburg voor: stoeien (Onze Volkst. 2, 227 a).
ruitere (L267p Maasbree),
ruizefolen:
NB rousefoal: ruwe speler of worstelaar.
rousefoale (Q003p Genk),
rulsen:
reulse (L217p Meerlo, ...
L246a Swolgen),
ruelsje (Q193p Gronsveld),
rul-sje (Q208p Vijlen),
rulsche (Q203p Gulpen),
rulse (L191p Afferden, ...
Q035p Brunssum,
L249p Grubbenvorst,
Q113p Heerlen,
Q203b Ingber,
L248p Lottum,
Q098p Schimmert),
rulsen (Q035p Brunssum, ...
L216p Oirlo),
rulsje (Q118p Schaesberg),
rultse (Q211p Bocholtz, ...
Q116p Simpelveld,
Q116p Simpelveld),
ry(3)̄əlsə (Q015p Stein),
rölsche (Q105p Heer),
rölschen (L385p Sint-Odiliënberg),
rölse (Q102p Amby, ...
L333p Asenray/Maalbroek,
L327p Beegden,
L323p Buggenum,
Q110p Heek,
L328p Heel,
L291p Helden/Everlo,
L291p Helden/Everlo,
L330p Herten (bij Roermond),
L298p Kessel,
Q111p Klimmen,
Q104a Limmel,
Q036p Nuth/Aalbeek,
L290p Panningen,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
L331p Swalmen,
Q101p Valkenburg,
L268p Velden,
L271p Venlo,
L271p Venlo),
rölsen (Q014p Urmond),
rölsje (Q196p Mheer),
rølsə (Q202p Eys),
rø͂ͅlsə (Q095p Maastricht, ...
Q095p Maastricht,
L245b Tienray),
røͅlsə (L269p Blerick, ...
L322p Haelen),
(ö langer uitspreken).
rölse (L271p Venlo),
14, 66
rölse (L329p Roermond),
De die kienjer neet meug waere van det rölse; neet zo in de sjteul rölse!
rölse (L329p Roermond),
De jònges woren aan t rölsen op de groos (het greuske).
rölse (L381p Echt/Gebroek),
Diej jónges zien alle;aol in t huij aan t rúlse.
rúlse (L295p Baarlo),
in t bed spelen van kinderen; alles door elkaar werpen
rölse (Q113p Heerlen),
In: Veldeke, jg. 40 (1965), nr. 218, p. 7 - voetnoot 23.
rulse (Q192p Margraten),
Jonge - ziech jeer.
rultse (Q121p Kerkrade),
moeilijk leesbaar
rölse (Q095p Maastricht),
Opm. is meid op de grond stoeien.
rölse (L378p Stevensweert),
ps. invuller twijfelt over dit antwoord.
rölse ? (Q098p Schimmert),
Rollen zit er wel in.
rölsen (L371a Geistingen),
Rölse: Rijnl. rölsen, rolsen met dezelfde bet. (Rh. Wtb. du. rolsen: sich balgen.
rölse (Q095p Maastricht),
Verwant met roeze of met rollen. Hgd. rülpsen.
rulsse (Q101p Valkenburg),
ruw doen:
roew doon (L317p Bocholt),
rölsen.:
kuiten (L371a Geistingen),
schooien:
[sic]
chôien (Q010p Opgrimbie),
schoeien (Q006p Leut),
schurgen:
66
šörgə (L329p Roermond),
Kienjer, sjeit oet mit det sjörge, ger verranneweert eur kleijer.
sjörge (L329p Roermond),
snappen:
sjnapə (Q113p Heerlen),
spelen:
sjpeele (L429p Guttecoven, ...
Q022p Munstergeleen,
L387p Posterholt),
sjpeiele (Q111p Klimmen),
sjpele (L430p Einighausen, ...
Q099p Meerssen),
speiəle (P195p Gutshoven),
spelen (L352p Hechtel),
spiele (L360p Bree),
spielen (L358p Reppel),
spöle (L267p Maasbree),
of speelen? moeilijk leesbaar
spjellen (Q086p Eigenbilzen),
Opm. Franse è.
schpèle (Q207p Epen),
sprenken:
[sic]
sprenken (L314p Overpelt),
stoeien:
schtoeije (L325p Horn),
schtoeje (Q196p Mheer),
sjtoaie (L299p Reuver),
sjtoeie (Q020p Sittard),
sjtoeje (L330p Herten (bij Roermond), ...
L329p Roermond),
sjtujə (Q109p Hulsberg),
stoeie (L250p Arcen, ...
L321a Ittervoort,
L211p Leunen,
L377p Maasbracht,
L209p Merselo,
L245p Meterik,
Q098p Schimmert,
Q187p Sint-Pieter,
L374p Thorn,
L271p Venlo),
stoeie(n) (L269p Blerick),
stoeien (L428p Born, ...
L320c Haler,
Q120p Heerlerbaan/Kaumer,
L382p Montfort,
K357p Paal),
stoeije (L381p Echt/Gebroek),
stoeje (L164p Gennep),
stoejen (Q095p Maastricht),
stŏĕje (L217p Meerlo),
stujə (Q014p Urmond, ...
L271p Venlo),
Opm. Duitse st.
stoeie (L382p Montfort),
stoelbotsen:
Vero.
sjtoelboetse (L270p Tegelen),
stoten:
sjtooete (L432p Susteren),
straatlopers (zn.mv.):
stroatlŭepers (Q240p Lauw),
struinzen:
ströjnze (L210p Venray),
tettelen:
Téttele bèt e miëchte: **fikfakken met een meisje.
téttele (Q001p Zonhoven),
tuuhotten:
Ku.nde gillie nie buute gôn tjuuhotte?
t(j)uuhotte (L164p Gennep),
van zijn neus maken:
van hun neus maken (L316p Kaulille),
vechten:
vechte (P219p Jeuk, ...
L299p Reuver,
K359a Stal),
weren:
Vgl. WNT sub weren (I): 13. Worstelen.
wērə (Q207p Epen),
wēͅrə (Q196p Mheer, ...
Q197a Terlinden),
wild spelen:
wild spelen (K314p Kwaadmechelen),
wilt spèle (Q083p Bilzen),
wildvangen:
wildvanken (L282p Achel),
worstelen:
worsjtele (Q102p Amby),
worstele (L216p Oirlo),
worstelen (L364p Meeuwen, ...
Q001p Zonhoven),
wostele (L320a Ell),
wōrsjələ (L383p Melick),
wy(3)̄sjtələ (Q113p Heerlen),
wrastelen:
vraasjele(n) (Q030p Schinveld),
vrassele (Q193p Gronsveld),
vratselen (Q015p Stein),
Mnl. wrastelen: worstelen.
zich vrassele (Q193p Gronsveld),
wrusselen:
froesele (L417p As),
froosele (Q171p Vlijtingen),
Misschien bij Nl. fronselen frommelen, kreukelen (freq. bij fronsen < Fr. froncer), zoals Kil. bruystigh naast Nl. bronstig.
fr"e.sele (Q002p Hasselt),
wuilen:
Sub STOEIEN (z. SPELEN).
wuile (L387p Posterholt),
wuilessen:
wuil`se (L317p Bocholt),
wuilese (L327p Beegden, ...
L331p Swalmen),
wuileze (L297p Belfeld),
wuilisje (L323p Buggenum),
wuilisse (L381p Echt/Gebroek),
Ook: wuistere.
wuilese (L289p Weert),
Sub STOEIEN (z. SPELEN).
wuiləsə (L387p Posterholt),
Ze loge te wuilesse oppe groos (t greuske).
wuilesse (L381p Echt/Gebroek),
wuisteren:
Sub wuilese.
wuistere (L289p Weert),
wulsen:
Ook: rulse.
wulse (Q035p Brunssum),
zich begaan:
də jøng bəgòn zech nochāl (L312p Neerpelt),
zich krijgen:
zich kriege (Q027p Doenrade),
zich krieje (Q118p Schaesberg),
zig kriege (L429p Guttecoven),
zich uitlaten:
de o van loten ongeveer zoals de klank in quand
zich oet loten (L368p Neeroeteren),
zot doen:
zot doen (L317p Bocholt)
|
**Baljaren: 2. Stoeien, ravotten. || **Fikfakken: 2. Speelsgewijs vechten, stoeien. || **Rotsen: Ravotten, stoeien. || *Rikrakken: Kwekken, stoeien. || *Tettelen: 2. Stoeien, dartelen. || 1. Stoeien, spelenderwijs vechten. || 1. Stoeien. || 1. Wild spelen. || 2. Ravotten, in en uit lopen. || 2. Ravotten, speels worstelen. || 2. Stoeien. || [1]. Ravotten. || Bössele*: stoeien, voortdurend bezig zijn met kinderen. || Dartel en ondeugend spelen, heen en weer lopen, zich uit de voeten maken. || Dol spelen van kinderen. || Drukte maken van kinderen. || Fikfakken: Stoeien, worstelen. || Froesselen of worstelen. || Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] || Kleren verslijten door overal te ravotten of rond te zwerven. || met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen] [N 112 (2006)] || Met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]. [N 88 (1982)] || Plagend stoeien. || Rampampelen*: Stoeien, dartelen. || Ratsen: 1. Ravotten met een fiets, motor of auto. || Ravotsen: Stoeien, speels worstelen. || Ravotten, klauteren. || Ravotten, op straat lopen. || Ravotten, over de grond rollen, stoeien. || Ravotten, ronddwalen. || Ravotten, rumoerig spelen enz. || Ravotten, stoeien. || Ravotten, wild te keer gaan. || Ravotten. || Ravotten: Stoeien, speels worstelen. || Ravotten: Stoeien. || Ravotten; draaien, keren (met het paard). || Ravotten; ijsberen; stinken; hard werken. || Razen, ravotten. || Razen, stoeien van kinderen, lawaai maken. || Razen. || Razen: (Van kinderen) Rumoerig onder mekaar bezig zijn, o.a. lopen, worstelen enz. || Razen: 1. Wild erop losgaan, drukte maken. || Razen: al te druk stoeien. || Roefelen: ravotten. || Ruiten: ravotten, voor de grap met elkaar worstelen, gezegd van kinderen. || Rölse*: stoeien, buitelen, heen en weer schuiven. || Sjörge*: a) stoeien. || Speels bezig zijn met een kind, een dier etc. || Speels worstelen, stoeien. || Spelen || Spelen, ravotten, kattenkwaad uithalen, lol trappen (vooral in de klas). || stoeien [SGV (1914)] || Stoeien (op een gemoedelijke manier). || Stoeien, buitelen, ravotten. || Stoeien, dollen, gekheid maken, dartelen. || Stoeien, maar dan in de meest rustige betekenis van het woord. || Stoeien, niet zn best doen bij het spel, herrie maken. || Stoeien, ravotten. || Stoeien, rollen. || Stoeien, rommelen. || Stoeien, speels worstelen. || Stoeien, wild omspringen met een kind/dier dat men verwennen wil. || Stoeien, wild spelen. || Stoeien, zich rondwentelen. || Stoeien-worstelen. || Stoeien. || Stoeien: 1. *Fruiselen, stoeien, lichtjes worstelen. || Stoeien; stoeiend over de grond rollen of buitelen. || Stoeiend over de grond rollen. || Stoelen [sic: stoeien]. || Te keer gaan; ravotten. || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)] || Wild omgaan; ruw worstelen. || Wild spelen, zot doen. || Wild spelen. || Wild stoeien (gezegd van kinderen). || Wild stoeien, rollebollen. || Wild te keer gaan, worstelen. || Worstelen, stoeien. || zie: bössele. [Stoeien, maar dan in de meest rustige betekenis van het woord]. || Zomaar wat samen spelen; ook stoeien, dollen, klieren.
III-3-2
|