e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
slibberbaantje ijsbaan:   slibberbaïnke (Tessenderlo) III-3-2
slibberen baantje glijden op het ijs:   sjliebbere (Klimmen), sjliebere (Gulpen), slebbere (Peer), slebbərə (Gelinden), slebbərən (Peer), slebərə (Genk, ... ), sleͅbəraen (Niel-bij-As), sleͅbərə (Borlo, ... ), sleͅbərə(n) (Overpelt), sleͅbərən (Linde, ... ), slibb`re (Bocholt), slibbere (Afferden, ... ), slibbere(n) (As), slibberen (Bergen, ... ), slibberə (Gennep), slibbərə (Meijel, ... ), slibbərən (Neerpelt), slibər`n (Tessenderlo), slibərə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), sloébere (Borlo), slubb`re (Kaulille), slubbere (Velm), slubberen (Eksel, ... ), slubbɛre (op sneeuw of ijs glijden) (Kaulille), sløbere (Borlo), sløͅbərən (Eksel), sləbərən (Eksel), ɛslubberenɛ - op een ijsbaan glijden (Eksel), #NAME?  slibbere (Tienray), AN slibberen is uitglijden, slippen. Slibberen is wschl. een frequentatief van slippen, p > b: verzachting.  slebərən (Lommel), B.v. op het ijs of over de modder.  slibbere (Jeuk), Bijv. den auto heeft geslibberd op het ijs.  slebərə (Niel-bij-St.-Truiden), langs een paal of een plank: dit noemt men zeile  slibbere (Gennep), puntje onder de e  slebərə (Bree), Syn. sub slère.  slibbere (Bree), t Had ge-ie.zeld, wïj slibberde nor huus.  slibbere (Gennep), Zonder hulpstukken.  slibberen op een glijbaan (Jeuk), glijden:   bēͅŋə slibbərə (Genk), bɛnkə sleͅbərən (Tessenderlo), sjliebbere (Klimmen), sjliebere (Gulpen), sl"vərə (Molenbeersel, ... ), slebberen (Peer), slebbərən (Peer), sleͅbərə (Bree, ... ), sleͅbərən (Linde, ... ), slibbere (Afferden, ... ), slibberen (Elen, ... ), slibberə (Gennep), slibbərə (Meijel, ... ), slibər`n (Tessenderlo), slibərə (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), slibərən (Sint-Huibrechts-Lille), slubbere (Velm), slubberen (Eksel, ... ), sløbərə (Borlo), sløͅbərən (Eksel), ṣlibere (Montzen), #NAME?  slibbere (Tienray), B.v. op het ijs of over de modder.  slibbere (Jeuk), slibberen= glijden op het ijs met klompen aan  slibbere (Wijshagen), kiskassen:   slibbere (Sint-Lambrechts-Herk, ... ), slibberen (Stokrooie, ... ), sleeën:   slibberen (Jeuk), taaien:   slubëre (Vorsen), uitglijden:   slibbere (Blerick) III-1-2, III-3-2
slibberig glad, glijdend:   ṣliberex (Montzen, ... ) III-4-4
slibgrond klei, leem:   slepgrōnt (Middelaar) I-8
slibsel slib, rivierbodem:   sjlibsəl (Swalmen), slibsel (Maastricht) III-4-4
slicht akkersleep, weidesleep:   slēx (Zichen-Zussen-Bolder), slēxt (Meijel), šlext (Haelen, ... ), kettingeg, weide-eg:   [slicht] (Haelen, ... ), plakspaan:   slex (Maasbree, ... ), slext (Ell, ... ), slēxt (Meijel), šlex (Tegelen), šlext (Heythuysen), šlēxt (Helden), pletplank, treedplankjes, treedklompen:   šlext (Maasniel  [(plank met handgreep erop)]  ), speciebord:   slext (Herten  [(van hout)]  , ... ) I-2, II-9
slichten bepleisteren:   šlextǝ (Haelen), de baan onderhouden:   šlextǝ (Nunhem), de laatste voor ploegen:   šlextǝ (Tegelen), eggen na het zaaien:   slextǝn (Houthalen), eggen vóór het zaaien:   slextǝ (Oostham, ... ), molshopen verspreiden:   slextǝ (Sevenum), slēxtǝ (Meijel), šlextǝ (Herten), overdwars eggen:   slextǝ, slęxtǝ (Tessenderlo), pleistermortel gladstrijken:   šlextǝ (Herten, ... ), šlēxtǝ (Helden, ... ), slekken:   slextǝ (Eisden), slepen:   slēxtǝ (Meijel), šlextǝ (Haelen, ... ), slichten:   slextǝ (Sevenum) I-1, I-13, I-2, I-3, II-11, II-8, II-9
slichter akkersleep, weidesleep:   šlextǝr (Herten) I-2
slichthobel fijne blokschaaf:   šlexhubǝl (Bleijerheide) II-12
slichtplank rij:   slēxtplaŋk (Blitterswijck, ... ) II-9