e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
sletig versleten:   sletig (Eksel) III-1-3
sletig worden inbijten:   slētex wø̜rǝ (Paal), slētix wørǝ (Lummen) II-3
sletje slabbetje, spuugdoekje: cf. Hasselt Wb. s.v. "slat"(doek, vod) = halsdoekje en zakdoek; cf. WNT s.v. "slat (I)"= gew. vorm naast slet, 1. lap, stuk goed"; cf. WNT s.v. slet"1. ; cf. VD s.v. "slet"1. "(veroud.) afgescheurde lap, flard  sleͅtšə (Hasselt), I  sleͅjtšə (Diepenbeek), zedelijk slecht meisje:   sletje (Ell) III-2-2
slets andere damesschoenen:   sletsən (Neerpelt), dunne sjaal:   sleͅtšə (Romershoven), houten sandaal:   sletsən (Neerpelt), sleͅtsə (Hasselt, ... ), slɛšə (Donk (bij Herk-de-Stad)), lederen pantoffel:   sjloetse (Waubach), šløͅtšə (Teuven), muiltje:   sjloetse (Mheer), slets`n (Diepenbeek), sletse (Vechmaal), slitse (Mal), slèts (Sint-Truiden), slɛitsə (Tongeren), slɛtse (Sint-Truiden), slɛtsə (Donk (bij Herk-de-Stad), ... ), Aanstekers.  sletse [mv.} (Kortessem), Brg.  slêts (Tongeren), WNT XIV, Kol. 1690: slets, flard en daarbij verbreed tot slof, muiltje.  sleͅtsə (Niel-bij-St.-Truiden), pantoffel:   slöts (Montzen), šløͅ.tš (Montzen), ’n slets (Kaulille, ... ), veel te grote schoen:   sleͅtsə (Hasselt), [sic]  sjloetse (Eijsden) III-1-3
slets/ slits ploegslede, egslede:   slęts (Halen) I-1
sletsen sloffen:   sjloetse (Mheer), sjlødzjə (Montzen) III-1-2
sletser houten sandaal:   sleͅtsər (Zelem), lederen pantoffel:   sletsers (Kwaadmechelen, ... ), muiltje:   sleͅtsərs (Linkhout) III-1-3
sletsertje koekje: Uitsluitend verklw.  sletserke (Altweert, ... ) III-2-3
sletsje andere damesschoenen:   sletske (Val-Meer), sletskes (Zichen-Zussen-Bolder), houten sandaal:   sletskəs (Kaulille), sleͅtskə (Boekt/Heikant), sleͅtskəs (Bocholt, ... ), slètskes (Boekt/Heikant), muiltje:   sjlutsje (Mechelen), sletskes (Boekt/Heikant, ... ), sleͅtskəs (Boekt/Heikant, ... ), Ook è.nstiëkerkes (dim. mv.).  slétskes (dim. mv.) (Zonhoven) III-1-3
sleuf beitelgleuf:   slø̄f (Venlo), binnennaaigroef:   šlø̄f (Roggel), binnennaaigroef [wld ii.10, p. 41]:   sjleuf (Roggel), buitennaaigroef:   šlø̄f (Roggel), buitennaaigroef [wld ii.10, p. 45-46]:   sjleuf (Roggel), deuk in een hoed: [sic]  sjleuf (Borgharen), gleuf:   šlø̄f (Posterholt), karrenspoor: (mv)  slø̄vǝ (Venlo), penis van de stier:   sluf (Berverlo), slø̜̄f (Halen), snijwonde: Groot.  sleuf wond (Meijel), WNT: sleuf (I), 1) Smalle, gewoonlijk tamelijk lange groef of uitholling, gleuf.  sleuf (Bocholt), verstelbaar luik boven de varkenstrog:   slø̜i̯f (Opheers), watergoot bij bovenslagmolens:   slø̜jf (Broekom, ... ), waterlossing:   slø̄f (Boekend), (mv.)  šlø̄vǝ (Waubach) I-11, I-6, I-8, II-10, II-12, II-3, II-4, III-1-2, III-1-3