e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
zaanpot aarden pot:   zø̄̄npǫt (Helchteren), zānpǫt (Achel), zǭnpǫt (Kaulille), karnvat:   zuǝnpǫt (Grote-Spouwen, ... ), zōnpǫt (Eksel  [(van steen)]  , ... ), zōǝnpǫt (Helchteren  [(van steen)]  , ... ), zǫnpǫt (Lommel  [(van steen)]  ), zǭnpǫt (Houthalen), roompot:   zaanpot (Hamont), zon⁄poͅt (Lommel), zōͅəmpoͅt (Hamont), zōͅənpoͅt (Hamont, ... ), zui̯npot (Hechtel), zu̯oi̯npot (Genoelselderen), zwǫnpǫt (Hoeselt), zø̜̄npǫt (Linde, ... ), zø̜npǫt (Peer), zōǝnpǫt (Beverst, ... ), zūnpǫt (Houthalen), zūǝnpǫt (Opheers), zǫu̯ǝnpǫt (Lommel), zǫǝi̯npǫt (Borgloon), zǫǝnpǫt (Achel, ... ), zǭnpǫt (Hamont, ... ), zǭǝnpǫt (Neerpelt, ... ), daarin werd de room in bewaard, als er voldoende was, werd er boter van gemaakt, alles in dezelfde pot  zoonpot (Eksel), om room in te bewaren  zonpoͅt (Genk), pot om boter in te (stoten (?))  zōnpoͅt (Gelieren/Bret), pot waarin het room van de melk word bewaard  zoͅənpoͅt (Achel), {z#?\\n} = room van de melk spreekwoord i.v.m. de melk: \"van hier naar Romen, zijn er vier bomen ??t zijn geen eiken en essen, ge kunt ?tniet raden met zessen\  zoͅu̯ənpoͅt (Lommel), roomschotel:   zǭǝnpǫt (Hamont) I-11, II-8, III-2-1
zaanspot bak om boter in te kneden:   zānspǫt (Gennep) I-11
zaanteil roomschotel:   zuu̯ntē̜l (Halen), zwǫntēl (Hoeselt) I-11
zaar zegge: T. saar buntgras, ohd. sahar, mhd. saher rietgras, os. saherai rietgras, z. ook J. Mol p. 564 en 565  sòòër (Zonhoven) III-4-3
zaargras struisgras: eigen spellingsysteem  zaorgraas (Ell), zegge: carex Mich.  zōͅərgrōͅəs (Hamont), ook in L 286, Hamont Carex Mich. (Soort gras dat het vee in de weide niet mag en dat altijd in bosjes blijft staan)  zoargroas (Achel) III-4-3
zabbelen aan de borst zijn: (slecht of niet zuigen).; cf. VD s.v. "zabbelen  zabbelen (Tienray), met kleine hapjes eten:   zabbele (Stein), zelfstandig drinken, niet bij de zeug:   zabǝlǝ (Tegelen), zuigen:   zabbele (Heel) I-12, III-2-2, III-2-3
zabben met opgeheven staart rondlopen:   zabǝ (Millen, ... ) I-11
zabber motregen, fijne regen:   jaeber (Montenaken), zabber (Tessenderlo) III-4-4
zabberen aan de borst zijn: cf. Vd s.v. "zabberen, sabberen"2. voortdurend aan iets zuigen  zjabbere (Beverlo), lurken:   zabbərə (Leopoldsburg, ... ), zàbbere (As, ... ), motregenen, licht regenen:   `t sabbert (Tessenderlo), `t zabbərt (Tessenderlo), zabərə (Mal), zabərən (Mal), t begint te zabberen  ə bəgint tə zàbər⁄n (Diepenbeek), zabberen  zàbərə (Herk-de-Stad, ... ), zabbert.  zàbərt (Zolder), slurpen:   zabbere (Bree, ... ), zabberen (Zonhoven), stille regen:   zàbərə (Loksbergen), zuigen:   zabbere (Nederweert) III-2-2, III-2-3, III-4-4
zabberig druilerig en koud weer:   sàbərəx (Rosmeer) III-4-4