e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
zich bijeenpakken kwaad weglopen:   zich bjejnpàkke (As) III-1-4
zich bijten bijenoorlog:   zex bītǝ (Asenray / Maalbroek), elkaar in de staart bijten:   zex bītǝ (Doenrade) I-12, II-6
zich binden dik worden:   zich binjə (Hunsel), trouwen: binden  zich binne (Zolder) III-2-2, III-2-3
zich binnen maken fortuin maken:   Hè meukt zich binnen (Bocholt) III-3-1
zich blaren blaren:   blīrt ˲zex (Neeroeteren) II-9
zich borstelen vechten:   (zich) busjtele (Klimmen), vgl. Maastricht Wb. (pag. 450): vechten, vechte. Het woord is niet zeer gebr. (gwl. zich kloppe, roemele, beurstele enz.) en komt meestal refl. voor: ze höbbe zich gevech.  zich beurstele (Maastricht) III-3-1
zich bots stoten (met) het hoofd stoten:   zich boets stōōte (Heel) III-1-2
zich braken braken:   ze.x br(tm)ə.kə (Moresnet), zich braeke (Klimmen, ... ), zich brèke (Brunssum), zich brééke (Panningen), zich brêke (Schinveld), ziech breache (Kerkrade), zix brexə (Vaals) III-1-2
zich caleren vastlopen:   (de pik) hęt zex gǝkalērt (Eisden  [(Eisden)]   [Maurits]) II-5
zich chagrijneren verdriet; verdriet doen:   zich sjaggernere (Maastricht) III-1-4