e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
pat draaipin van een zware deur of poort:   pat (Sint-Truiden), leverpastei:   patēi (Lommel), patèi (Diepenbeek), pā.tei (Jesseren, ... ), pā.tē (Hoeselt, ... ), pā.teͅi (Berlingen, ... ), pā.teͅi̯ (Beverst, ... ), pā.tii̯ (Heks), pāteͅi (Romershoven), pa’tei (Vorsen), pa’teͅi (Jeuk), pá’tē (Hasselt, ... ), pá’teͅi (Halmaal, ... ), pətē (Rekem), pəteͅi (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), pə’tē (Kinrooi), pə’teͅi (Wilderen), ’pā.tē (Berg, ... ), ’pā.teͅi (Bilzen), ’pā.tī (Waltwilder), ’pātē (Millen, ... ), ’pā̝tē (Tongeren), bij slachter  pá’tei (Gelinden), pastei:   patee(j) (Zonhoven), Fr. pâté  patee(j) (Zonhoven) III-1-3, I-6, III-2-3
pat (<fr.) bandje om de kraag vast te zetten:   pat (Montzen), bandje over de mouw aan de onderkant: cfr. WNT: pat (I) [van fr. patte], bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  pait (Diepenbeek), pat (As, ... ), pat op de moew (Reuver), Verklw. pátsj\\ cfr. WNT: pat (I) {van fr. patte}, bet. 2): oneig., als kleermakersterm; ook in den verkl. patje. Een korte strook of lap die met het eene uiteinde aan een deel van het kledingstuk is bevestigd en aan het andere uiteinde door middel van een knoop wordt vastgemaakt.  pàt (Bilzen), onzichtbare sluiting:   pat (As), pasrozet [wld ii.10, p. 28]: Verkl. pàtsje.  pat (Bilzen), sluitklep: Van Dale: pat (&lt;Fr.), korte strook of lap die met het ene uiteinde aan een deel van een kledingstuk is bevestigd en aan het andere einde door middel van een knoop wordt vastgemaakt; - losse belegstrook of klep, m.n. over een zak; [...] Van Dale (FN): patte, 3. lip (v. schoen enz.), klep, pat.  pḁt (Borgloon)
pat-tje appeltaartje:   pateeje (Lommel), patêîke (Wellen), gebakje:   paateike (Bilzen), pateeke (Hasselt), patēiʔən (Lommel), patteeke (Berbroek, ... ), pattéke (Neeroeteren), pātēkə (Tongeren), pa͂tēkə (Val-Meer), peteeke (Eksel, ... ), peteke (Mechelen-aan-de-Maas), petéke (Roosteren), pátēkə (Ketsingen), pətēkə (Lanklaar, ... ), (o.).  patēkə (Helchteren), is ook Verklw.  patēkə (Meeswijk), Mee pèteke waas èè petéke aan het ète  petéke (As, ... ), Syst. Frings  patēkə (Beringen, ... ), patēͅi̯kə (Gingelom), pátekə (Opheers), pətēkə (Bocholt, ... ), pətēͅi̯kə (Halen), Syst. Frings (?)  patēkə (Kinrooi), Syst. Frings onz.  patēkə (Gruitrode), pətēkə (Bree), Syst. Frings Opgevuld en niet droog zoals een koekje  patēͅəkə (Gingelom), Syst. IPA  patēͅkə (Paal), Syst. Veldeke  pateeke (Kinrooi), slangetje: Syst. Frings  pətɛi̯kə (Niel-bij-St.-Truiden) III-2-3
pat? muilpeer:   pate (Sint-Truiden), peteï (Zutendaal), pətä:j (Zutendaal), Plat.  patee (Ulbeek) III-1-2
pat? geven een pak slaag geven:   n pateij geve (Wolder/Oud-Vroenhoven) III-1-2
pataker aardappel:   pǝtakǝr (Wellen  [(schertsend)]  ) I-5
patakon (h124) bittere scheefbloem:   patakons (Jeuk) III-4-3
patapoef pafferig dik, opgeblazen van lijf:   ne boetepoef (Gemmenich), pattapoef (Sittard) III-1-1
patat aardappel:   pa`dø̜t (Beringen), pa`tat (Achel, ... ), pa`tɛt (Paal), patak (Waasmont, ... ), po`tat (Berverlo, ... ), po`tɛt (Kwaadmechelen), pǝdat (Houthalen), pǝta.t (Astenet, ... ), pǝtak (Waasmont, ... ), pǝtat (Aalst, ... ), pǝtø̜t (Neerpelt), pǝtā.t (Eupen), pǝtɛt (Berbroek, ... ), aardappelstruik:   [patat] (Venlo), dikke neus:   pattat (Sint-Truiden), petat in ze gezich (Bilzen), pàtàt (Leopoldsburg), pətèt (Loksbergen), gat in een kledingstuk:   petat (Horst), Sub petat. (Zie ook afb. p. 213).  petatten in de zök (Venlo), groot in zijn soort:   pətèt (Loksbergen), hevige slag:   patej (Maastricht), petat (Maastricht), pətat (Diepenbeek), lange neus:   pətèt (Loksbergen), slag:   patat (Bilzen, ... ), patat op ɛw ba-ɛs (Lommel), patat ân zen kâk (Mettekoven), patot (Lommel), pattat (Herstappe, ... ), petat (Beverlo, ... ), petot (Zolder), petot op uw bakkes zetten (Lommel), petot uitwissen (Lommel), pettat (Lanaken), pettot (Tongeren), pàtàt (Leopoldsburg), pətat (Opglabbeek), pətèt (Loksbergen), Plat  patat (Tongeren), petaat (Kuringen), Plat.  patot in zin bakkəs (Hamont), petet in ijef gezicht (Tessenderlo), Substantivering bij patat.  petat (Hamont), Zelden  pattat (Jeuk), vlees van de aardappelen:   pǝtat (Houthalen), vuistslag op de rug:   pəteͅt (Loksbergen) III-3-2, I-5, III-1-1, III-1-2, III-1-3, III-3-2, III-4-4
patat (zn.) met de vlakke hand op iemands rug slaan add.:   patat (Stal)