e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L244a plaats=Veulen

Overzicht

Gevonden: 970
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
futloze jongen zoutzak: zâltzák (Veulen) futloze kerel III-1-4
gaar gaar: gaar (Veulen), snotgaar: snòtgaar (Veulen) door en door gaar gekookt || genoeg gekookt, gebakken, gestoofd III-2-3
gans gans: gāns (Veulen) [A 2, 42; A 6, 5a; A 6, 5b; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 58; JG 1a, 1b, 1c, 1d; Vld.; monogr.] I-12
gasfornuis gasfornuis: gasfernuus (Veulen) gasfornuis III-2-1
gebakje taartje: taartje (Veulen) gebakje III-2-3
gebakken aardappelen panaardappelen: panaerpel (Veulen) aardappelen in de pan gebakken III-2-3
gebakken appelschijven koekappel: koēkáppel (Veulen) grote appel, die in schijven gesneden, in een pannekoek gebakken wordt III-2-3
gebluste kalk leskalk: lø̜skalǝk (Veulen) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9
gebouw bouw: bou̯ (Veulen), gebouw: gebow (Veulen), tempel: tempel (Veulen, ... ), De direkteur wónt ien ennen tempel  tempel (Veulen) gebouw || groot gebouw || grote ruimte || grote woning III-2-1
geeuwhonger geeuwhonger: giəhoŋər (Veulen) geeuwhonger III-2-3