23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zie altaor (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
ziebeuke (Q020p Sittard)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
pien in de zie (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
pien in de ziej (Q020p Sittard),
pien inne ziej (Q020p Sittard),
pie‧n in de zie (Q020p Sittard),
pie‧n in de ziej (Q020p Sittard),
pie‧n in de zie‧j (Q020p Sittard),
ziej (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
Note v.d. invuller:
pien in de zie (Q020p Sittard)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)] || Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank) [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
foulard (fr.):
foulard (Q020p Sittard),
sjaal:
sjaal (Q020p Sittard),
sjerp:
sjerp (Q020p Sittard),
zijden doek:
zieje douk (Q020p Sittard),
zijden plag:
zieje plak (Q020p Sittard),
zijden plaggetje:
zieje plekske (Q020p Sittard)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q020p Sittard),
oogstledders:
ǫu̯xslø̜dǝrs (Q020p Sittard)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q020p Sittard),
oogstledders:
ǫu̯xslø̜dǝrs (Q020p Sittard)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
koeterieten:
koeteriete (Q020p Sittard),
snoeven:
de naas sjnoeve (Q020p Sittard),
sjnoeve (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
uitsnoeven:
oetsjnoeve (Q020p Sittard)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19348 |
zijn tevredenheid betuigen |
blij zijn:
bliej zeen (Q020p Sittard),
dankbaar zijn:
dankbaar zeen (Q020p Sittard)
|
genoegen hebben om het geluk van iemand anders [ergens in gruien, grunselen] [N 85 (1981)] || zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19221 |
zijn woede luchten |
stik in een meelzak, dan kom je gepoederd in de hel:
sjtik in eine maelzak dan kumjiste gepoeiert in de hèl (Q020p Sittard)
|
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijpad:
ziepaat (Q020p Sittard)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|