22820 |
knikkertermen |
a ding:
(= wat in de baan ligt en hindert, blijft liggen).
a dink (Q022p Munstergeleen),
a ding mich:
(= wat hindert, moet weg).
a dink mich (Q022p Munstergeleen),
aan pijpenstaarten doen:
In: On piêpesterte doon: knikkerspel waarbij in plaats van "maale""piêpesterte"werden gebruikt. (Voor de beschrijving van dit spel: zie "maale").
on piêpesterte doon (L289p Weert),
aanhouden:
anhālde (L210p Venray),
achterbutsje:
achterbùtske (P176p Sint-Truiden),
afgooien:
(Afgooien.)
aofgoeie (Q071p Diepenbeek),
pag. 18-20: Een speler moet gaan staan, de ander gooit hem eraf. Ze werpen gelijktijdig... t Kortste bij mag als eerste gaan staan. De andere mag werpen en roept: ik mag mijn 2de hand gebruiken om te helpen meten ["twie haans miech urre sjao"(Met twee handen, al heb je er schade door!)].
aofgoeie (Q071p Diepenbeek),
afklitsen:
àfklitse (P176p Sint-Truiden),
afnokken:
aafnoekke (Q113p Heerlen),
afschieten:
(wie t eerst aan de beurt is).
aafsjeete (L328p Heel),
afsteken:
aafsjtêke (L291p Helden/Everlo),
aftokken:
áftoeke (L210p Venray),
aftrullen:
afdrø͂ͅlen (L165p Heijen),
al en bergestuiter:
(beding der jongens om takjes, hoopjes aarde enz die in den weg liggen, te mogen wegruimen
al en bergeschtüter (Q113p Heerlen),
alles:
alles (L300p Beesel),
àlles (L248p Lottum),
(= opruimen wat in de weg ligt).
alles! (Q101p Valkenburg),
(een der medespelers bedingt daarmee alle mogelijke gunstige omstandigheden voor zijn schot of worp).
alles! (L427p Obbicht),
alles mag:
alles meg (L244b Griendtsveen),
(= de speler mag alles voor de knikkers wegvegen).
al mich (Q016p Lutterade),
(alles gepermitteerd)
alles mich (Q032p Schinnen),
anderhuivens:
(wordt gezegd als men een andere knikker neemt).
āngeruves (Q021p Geleen),
baanschieten:
baan sjeete (Q110p Heek),
batavia:
Z.o. Battàvià [pag. 41: vroegere naam v.d. hoofdstad van Nederlands Oost-Indië (nu: Djakarta, hfst. van Indonesië): aan t andere eind van de wereld].
bëtàvia, pëtavià (Q162p Tongeren),
begaans:
begoens (L248p Lottum),
bemmelen:
bemmele (Q098p Schimmert),
bergestuiter:
Zie ordink: - Al en bergesjtueter, knikkerterm.
bergesjtueter (Q113p Heerlen),
bevoezelen?:
Bedriegen.
bevözele (Q078p Wellen),
bijlang:
Zèt zn klitse mêr treg in de pot want de bès kpot de mus bieleng.
bieleng (Q086p Eigenbilzen),
bijpoten:
Bè òch spee.l ich nemie, gië poet altèt bèè.! (Vgl. het absolute verbod om dit te voorkomen: bie-poet! Zonh. bèè.stoepe.
bèè.poete (K361p Zolder),
bijschieten:
(= voor gebr. met centen)
beescheute (Q198p Eijsden),
bijstoepen:
Bè òch spee.l ich nemie, gië poet altèt bèè.! (Vgl. het absolute verbod om dit te voorkomen: bie-poet! Zonh. bèè.stoepe.
bèè.stoepe (Q001p Zonhoven),
bollen:
bolle (Q032a Puth),
boonschieten:
Op de grond wordt een boon getekend van ca 50 cm lang, met een deellijn in het midden waarop de medespelers de overeengekomen inzet leggen. Vanaf een lijn enkele meters verderop gooit iedere speler beurtelings met een knikker in de richting van de boon. Die het kortst bij de boon gooit mag beginnen. Vanaf deze plaats wordt al schietend met de knikker, gemikt op de knikkers in de boon om deze buiten te schieten, lukt dit dan mag de speler zijn beurt voortzetten en de knikkers voor zich nemen die hij buiten geschoten heeft. Blijft de knikker waarmee hij schiet in de boon liggen dan blijft die daar en hij mag bij de volgende beurt met een andere knikker vanaf de lijn opgooien en het spel voortzetten. Als alle knikkers uit de boon verdwenen zijn is het spel gedaan. Als de speler geen knikker raakt of buiten de boon schiet dan is de volgende speler aan de beurt.
boeënschietten (L353p Eksel),
boord te binnen:
(= knikkers op t boord geteld binnen t kuiltje).
boord te bènne (Q016p Lutterade),
boord te buiten:
(= knikkers op t boord geteld buiten t kuiltje).
boord te boete (Q016p Lutterade),
broddelen:
brodjele (L381p Echt/Gebroek),
dat geldt niet:
det gultj neet (L300p Beesel),
door de honkerrot schieten:
door de honkerrot sjeete (L295p Baarlo),
doos?:
He zèèt niks, he hilt zich does: zwijgen, zich stilhouden.
de bès does (Q013p Uikhoven),
doosje gooien:
(= in een kuiltje).
deske goijen (L427p Obbicht),
draaien op de keien:
dreje oppe kèj (L288p Nederweert),
drentelen:
[*Gennep Wb.]
drentelen (L165p Heijen),
durmelen:
Dae köls dörmelde de moetsj in.
dörmele (L331p Swalmen),
een goede teek:
(plaats).
eine gooien teek (L271p Venlo),
een prik zetten:
een prik zetten (L244b Griendtsveen),
eerst, ...:
eerst,tweets, derdst, vierdst (L244b Griendtsveen),
erom kunnen:
d⁄rum konne (L291p Helden/Everlo),
erop zijn:
doe bĕs trop (Q029p Bingelrade),
foeksen:
#NAME?
foekse (uut de hèn-ne-vot ) (L215p Blitterswijck),
Foekes: op de manier van foeken, b.v. bij knikkerspel.
foeken (L371a Geistingen),
fokken:
fokke (Q027p Doenrade),
geding:
gedink (Q027p Doenrade),
gewonnen?:
(= gewonnen).
gö (Q099p Meerssen),
glitsen:
Du. glitschen.
glitsje (Q011p Boorsem),
goedschoon:
Schaschoon: tegenovergestelde.
gutschun (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
goedtes:
Heeft de speler goedtes niet gezegd, dan moet de speler zijn knikker leggen op de plaats vanwaar hij gespeeld heeft en moet hij een beurt wachten.
guteͅs (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
grats gooien:
gratš gaajə (L331p Swalmen),
haasschieten:
haass[c}hīēte (L217p Meerlo),
heffen:
(= over alles heenschieten).
höffe (L378p Stevensweert),
heischen (du.):
#NAME?
heische goon (Q096a Borgharen),
= iech eis alles, uitroep van de speler bij het knikkerspel, als hij van geoorloofde vrijheden bij het spel gebruik wil maken; z. bedegalles.
geis alles (Q095p Maastricht),
Vero.
gèis-aal (Q193p Gronsveld),
gèis-oét (Q193p Gronsveld),
hennengat:
Sub meësjîete.
óut `t euiveke of óut `t hinnegaot sjîete (Q074p Kortessem),
hennenkont:
Sjieten oat de hinnekont.
hinnekont (Q071p Diepenbeek),
Zie ook vûtse en verlègke.
hinnekònt sjete (L360p Bree),
hennenkot:
hin-nê-koet (Q164a Widooie),
hogen:
hūūge (Q001p Zonhoven),
Cfr. biehoog.
hy(3)̄gə (Q001p Zonhoven),
hors ding:
(oerdink)
ordink (oerdink) (Q113p Heerlen),
Klemtoon op dink.
ordink, oerdink (Q113p Heerlen),
hors route (fr.):
oer-oet (Q113p Heerlen),
ooer-oet (Q027p Doenrade),
(over de grens)
oeroet (Q113p Heerlen),
Geh. Maeseyck. (t Daghet in den Oosten VIII, 35)
oeroet (ûruit) gaan (L372p Maaseik),
Hoor-oet < wa. hore (= fr. sillon creusé) + Ma. oet (A.N. uit dus letterlijk uit de lijn? of > fr. hors-route? volgens Franquinet echter hoor < oor, oir < lat. ora = grens, rand + oet.
hoor-oet (Q095p Maastricht),
Hors route. Hae lik ooroet: de bal, de knikker, de cent ligt buiten de getrokken grensstreep.
ooroet (Q020p Sittard),
Vgl. eveneens pag. 131: oir (vero.), stam van oiroet, grens [...] (Lat. ora = paal, grenspaal)...
oiroet (Q101p Valkenburg),
houdens:
In uitdr.: Wïj gôn nów knikkere vör ha.ldes (om de knikkers te houden).
ha.ldes (L164p Gennep),
houwiggelen:
(spel met dikke knikkers of ronde stenen).
houwiggele (L266p Sevenum),
huif-op:
huuf op (Q111p Klimmen, ...
Q098p Schimmert),
hukken:
Vgl. Maastricht Wb., pag. 143: hoeke*, 1. hurken, hukken; 2. op zijn hurken zitten.
hoekke (Q098p Schimmert),
inke(s):
(= knikkers).
inkes (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
Opm. dit zijn de knikkers die ingezet worden.
ingkes (L430p Einighausen),
Opm. zie tekening!
inke (L426p Buchten),
inkje schieten:
(= knikkers uit vierkantjes schieten).
ingke sjeete(n) (L427p Obbicht),
inzetten:
inzètte (L328p Heel),
is laatst?:
dat zegt men bij het begin van het spel
is les (Q032p Schinnen),
kapot schieten:
eine kapot sjeete (L328p Heel),
kāpòt sjeete (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
kepot sjeete (L295p Baarlo),
zich kapot sjeete (in den cirkel) (L328p Heel),
#NAME?
kepot scheete (Q035p Brunssum),
kapot smijten:
kapot sjmiete (L291p Helden/Everlo),
kattenpoten:
Syn. obbe haand doen.
kattepoet`n (Q071p Diepenbeek),
keiroerens:
Kêerürës is er in het knikkerspel, wanneer de knikkers (kêeë) elkaar (nauwelijks) raken en er geen maneuvreerruimte is (P.M., 5).
kêerürës (Q162p Tongeren),
keps schieten:
keps sjeete (L295p Baarlo),
kikvorsen kraaien:
kikvorsche kraaien (L244b Griendtsveen),
klits:
klietsj (Q121p Kerkrade),
klitsen:
kletse (L248p Lottum),
klietsje (Q113p Heerlen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen),
klitsje (Q027p Doenrade, ...
Q032a Puth),
klitsje(n) (Q030p Schinveld),
#NAME?
klietsche (Q118p Schaesberg),
Opm. dit geschiedt met kleine knikkers tegen een muur; de 2e speler tracht met zijn knikker(s) op een spanbreedte afstand van de 1e knikker(s) te komen.
klĕtse (L323p Buggenum),
knastermeis:
knaster-mäisj (L432p Susteren),
knippen:
NB knippers: drukknopen.
knippe (L270p Tegelen),
knoersen:
knoerse (L271p Venlo),
knokel:
kneu-kêl (Q164a Widooie),
knokel-op:
Als ge kneukelop schiet moogt ge ene meter boven de grond schieten.
knøikəloͅp (P213p Niel-bij-St.-Truiden),
knokels:
Venray Wb., pag. 243: knäökel, kneukel, knokkel, vingergewricht.
de kneukels (L210p Venray),
knokels stuiven:
knoekele stuive (L377p Maasbracht),
knokelzalf:
I, II-
knyùkëlzàaf (Q162p Tongeren),
knullen:
(met dikke knikkers).
knülle (Q203p Gulpen),
knutschieten:
(op de knokkels).
knoert scheete (L271p Venlo),
knutsen:
WNT: knutsen.
knutse (L246p Horst),
knutten:
(den knikker met duim en wijsvinger vooruit schieten).
knŭtte (L296p Steyl),
koning kappen:
Sub koning, (2)a.
kee.ning kappe (Q002p Hasselt),
koning schieten:
Sub koning, (2)a.
kee.ning schej.te (Q002p Hasselt),
kotje:
kötje (L327p Beegden),
kotje kappen:
Sub kertesse: Wille ve e pötsje kertesse: Zullen wij met de stenen knikkers spelen.
kuutsje kappe (Q074p Kortessem),
krameren:
Ook speelde men wel "kremmeren". Dan ging men op een bepaalde afstand anne streep staan, zette n paar knikkers, de tegenpartij n gelijk aantal en v/d smoot werd geworpen naar de lods. Paar in de lods was voor de werper, onpaar omp in de lods voor de tegenpartij. ...
kremmere (L210p Venray),
Vgl. Venray Wb., pag. 256: kremmere, met koopwaren langs de deuren venten.
kremmere (L210p Venray),
kransje:
krĕnske (L429p Guttecoven),
kransjeschieten:
krĕnskesjeete (L429p Guttecoven),
krapje steken:
In het midden van een streep wordt een vierkant bakje getekend of ook wel een kuiltje gemaakt. Vanaf de meet wordt om beurten met knikkers of pijpestelen getracht in of bij het bakje of kuiltje te gooien. Met gekromde wijsvinger wordt de knikker of pijpesteel in het kuiltje of bakje geschoven, waarbij de dichtst bijliggende speler mag beginnen. Wie de laatste knikker of pijpesteel in het bakje of kuiltje mikt krijgt de hele inhoud.
krepke staeke (L289p Weert),
kringetje spelen:
Sub II. huif, z. kring [z. fletse en fletshuif].
kringske speule (Q095p Maastricht),
Z. fletse en fletshuif.
kringske speule (Q095p Maastricht),
kruisje schieten:
kruuske sjēte (L432p Susteren),
(= knikkers uit een kring schieten).
kruiske schjeete (L431p Dieteren),
kruiven:
kroeve (L271p Venlo, ...
L271p Venlo,
L271p Venlo),
kulseren:
kölsere (L269p Blerick),
langbaan schieten:
lankbaan scheete (Q203p Gulpen),
leg eens bij:
(waag een kansje mee (bij het "deske goijen").
lèk ⁄ns bie! (L427p Obbicht),
lemmeren:
lemmere (Q095p Maastricht),
liemelen:
liemele (Q121p Kerkrade),
lémele (Q193p Gronsveld),
litsen:
litsje (Q027p Doenrade),
lochtes:
lochtes (L300p Beesel),
lochtes foetelen:
lochtes foetele (L300p Beesel),
lotsje tokken:
lötske toeke (L210p Venray),
luieren:
luijere (Q113p Heerlen),
lurmen:
luurme (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
lörme (L271p Venlo),
malenplankje:
Sub maal.
maâleplenkske (L289p Weert),
mopperen:
mopperen (L165p Heijen),
muren:
moere (Q111p Klimmen),
murken:
murke (L248p Lottum),
muurtje tikken:
muurke tikke (L296p Steyl),
muurke tikken (L244b Griendtsveen),
muurtje titsen:
Sub tétse.
mûû.rke tétse (K361p Zolder),
Waarbij de knikker tegen een muur geworpen werd en een handspan winst betekende.
mūūrke tétse (K361p Zolder),
never de huif:
never de huuf (Q027p Doenrade),
never schieten:
neuver sjeete (Q111p Klimmen),
niets mag:
niets meg (L244b Griendtsveen),
niks dich:
niks dich (Q032p Schinnen),
nokken:
noekke (Q113p Heerlen, ...
Q111p Klimmen),
om drie koek:
om drie koek (Q110p Heek),
om kunnen:
(= ik kan twee knikkers met mijn vingers "bespannen"of "bereiken".
ich kan ⁄um (L427p Obbicht),
omp:
oŏmp (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
een oneven aantal knikker
omp (L209p Merselo),
oneven
oomp (L213p Well, ...
L215a Wellerlooi),
on-twee-mijn:
om die kans aan de speler te ontnemen
ontwèmien (L215a Wellerlooi),
oord schieten:
(= uit een veerkant).
örtscheute (Q198p Eijsden),
ootje knikkeren:
Opm. = lookske goeaje; ootjen = lookske of ook wel potteke.
ootjen knikkeren (L321p Neeritter),
op de hand doen:
Sub kattepoetn: syn. obbe haand doen.
obbe haand doen (Q071p Diepenbeek),
op de nieuw:
(= verlof om opnieuw aan de meet te beginne).
oedebenal (Q101p Valkenburg),
op de rekzetten:
op de rèk zètte (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
op pad:
op pad (L244b Griendtsveen),
op stuik doen:
ineens uit
op stoek dōēn (L246a Swolgen),
ophoud:
ophoat (Q027p Doenrade),
opleggen:
(= 8 knikkers bij 8 knikkers doen).
oplègge (L426p Buchten),
opzetten:
opzitte (L271p Venlo),
over (zijn):
over zin (L291p Helden/Everlo),
(over de streep).
uuöver (L328p Heel),
paar:
paar (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
even
paar (L213p Well, ...
L215a Wellerlooi),
perk:
perk (L429p Guttecoven),
(= het cirkel).
het perk (L328p Heel),
(= streep vanwaar begonnen wordt).
het perk (L430p Einighausen),
perkjeschieten:
perkske scheete (L377p Maasbracht),
pĕrkske sjeete (L327p Beegden),
perksteken:
perkstêke (L298p Kessel),
peuzen:
Alleen inf.: Kóm get pitse - nae peuze - jao, veur sente, kölse, keersekaere of veur knuip.
peu:ze (L329p Roermond),
pfuschen (du.):
foe`tsë (Q162p Tongeren),
foetsch mich (Q098p Schimmert),
fòtsje (Q011p Boorsem),
pier:
Een hoger gelegen plaats in een knikkerbaan met een onderscheid tussen een hoge (hoe:ge) en een lage (lie:ge) pier.
pier (L316p Kaulille),
pin inke(s):
pin inke (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
pinnen:
pinne (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
(= ootjen knikkeren met 2 knikkers).
pinne (L321p Neeritter),
pitsen:
Ook tietsje.
pietsje (Q113p Heerlen),
plakkens:
(= twee knikkers liggen tegen elkaar).
pläkkes (Q016p Lutterade),
plattens:
plattes (L300p Beesel),
pot:
pòt (P176p Sint-Truiden),
prik schieten:
prik schieten (L244b Griendtsveen),
putje minnevijf:
poetje mienevief (L271p Venlo),
poetje minnevīēf (L271p Venlo),
raken:
rake (L327p Beegden),
reiken:
reike (Q027p Doenrade, ...
Q110p Heek),
reuzelen:
(= over den grond rollen).
roezele (Q198p Eijsden),
(= stil laten lopen).
roezele (L378p Stevensweert),
(= zacht knikkeren).
roezele (L426p Buchten),
ring:
#NAME?
rink (Q116p Simpelveld),
(= kring).
rink (Q101p Valkenburg),
ringetje:
rinkske (L165p Heijen),
ringetje schieten:
ringske scheten (Q098p Schimmert),
(= ooitje knikkers).
ringske sjeete (Q103p Berg-en-Terblijt),
ringschieten:
rink sjeete (Q111p Klimmen),
rinksjeete (Q027p Doenrade),
rinksjisse (Q121p Kerkrade),
(= tzelfde spelletje als het beugelspel; klein ringetje).
rink schjeete (L431p Dieteren),
roerens:
I (P.M., 5), II, III-
rürës (Q162p Tongeren),
roetsjen:
Es de uve oet de vingere ròtsje, sjuts te neet gòòd!
ròtsje (Q011p Boorsem),
rollens:
rolles (L300p Beesel),
ruimens:
Als er een obstakel tussen de persoon, die moet gooien, en de te raken knikker was mag hij wat opzij gaan staan om zodoende betere raakkansen te hebben. hij dient dan echter eerst "ruumes"te roepen. Indien de tegenstander eerst "ruumes"roept, mag dit niet en moet hij op zijn plaats blijven staan.
ruumes (L289p Weert),
scha:
sja (Q111p Klimmen),
schade:
NB 1. Verlies, schade.
schój (P176p Sint-Truiden),
scharren:
Sub sjarrepötje, laatste kind, dat een vrouw gekregen heeft (de benjamin).
et pötje sjarre (Q020p Sittard),
schieten:
scheete (Q102p Amby, ...
Q033p Oirsbeek,
L271p Venlo),
scheite (Q029p Bingelrade),
schieten (L165p Heijen),
sjeete (L429p Guttecoven, ...
Q032a Puth),
sjeeten (Q030p Schinveld),
sjeite (Q027p Doenrade),
sjēte (L432p Susteren),
(= gewone knikkerspel).
sjeete (Q099p Meerssen),
(= knikkeren).
sjeete (Q103p Berg-en-Terblijt),
(schoat = verleden tijd).
scheete (L378p Stevensweert),
Dit spel raakt meer en meer uit de mode. Het oude "sjeete"bestaat niet meer. Men speelt nog "noatikke", langs den weg, en "pötsje"op de plaats, dan staan de knikkers binnen een cirkel
sjeete (Q187p Sint-Pieter),
schok:
Syn. zjor.
zjók (Q071p Diepenbeek),
schor:
Sub zjók: syn. zjor.
zjor (Q071p Diepenbeek),
schraam:
(= meet).
sjroam (Q101p Valkenburg),
schut door:
schut deur (L244b Griendtsveen),
schut ligt:
schut ligt (L244b Griendtsveen),
schutsje:
šy(3)̄tskə (Q284p Eupen),
sliemeren:
= id. [in een kuiltje] op een afstand
schliemere (Q118p Schaesberg),
spannen:
spanne (L250p Arcen, ...
L248p Lottum),
Opm. het eigenlijke knikkerspel komt hier niet voor.
men spant en tikt (L320p Hunsel),
sparren:
(spannen der hand)
sparre (Q096a Borgharen),
spekschieten:
NB spek: - vleessoort
speksjiet`n, speksjüt`n (Q071p Diepenbeek),
spelen om een dof:
Opm. eigenlijk: een slag met de vlakke hand op de rug; figuurlijk: om niets spelen.
sjpele ŏm einen doef (L323p Buggenum),
spelletje:
Kil. spul, spel, ludus, mnl. spil, VD spul: bijvorm van spel.
spulleke (Q001p Zonhoven),
Sub spel, dim. [Met afbeelding].
spøləkə, spiləkə (Q001p Zonhoven),
steentje tikken:
Opm. hierin namen als loezele van ônger, tôkkes, van bove, verboje, alles seis, in ei stök, kepot, aan, euver.
steinke tikke (L321p Neeritter),
stikken:
schtikke (Q198p Eijsden, ...
Q113p Heerlen),
sjtikke (L429p Guttecoven, ...
Q110p Heek),
stoten:
stoiten met de uven (Q013p Uikhoven),
strop:
men speelt hier meer met knopen en onderscheid dan tikkele de kneup (knoopen)
strup (L164p Gennep),
stuiten:
stuite (L246a Swolgen),
stuiven:
sjtuve (L327p Beegden),
(= ootjen knikkeren met 4 knikkers).
stuive (L321p Neeritter),
tik en span:
tik-én-span (K361p Zolder),
tik of span:
Bij dit knikkerspel sprak men af of men de knikker van de tegenstander zou aantikken (tik) of dat men er zo dicht bij zou komen te liggen dat men de afstand tussen beide knikkers met een handspan (span) zou kunnen overbruggen.
tik of span (Q071p Diepenbeek),
tikken:
tikke (L300p Beesel, ...
Q098p Schimmert),
(= gewone knikkerspel).
tikke (Q099p Meerssen),
(= tegen de muur).
tikken (L427p Obbicht),
Opm. het eigenlijke knikkerspel komt hier niet voor.
men spant en tikt (L320p Hunsel),
Opm. hierin : spanne, ich kan hum perkske sjète.
tikke (L321p Neeritter),
tikkens:
tikkes (L300p Beesel),
tikkens-rechtoppes:
tikkes-rechoppes (L270p Tegelen),
Dit voor een niet-Limburger waarschijnlijk onbegrijpelijk woord betekent letterlijk: Terwijl men rechtop staat, een op de grond liggende knikker trachten te raken (tikke), door een andere vertikaal daarop te laten vallen.
tikkes-rech oppes (L270p Tegelen),
titsen:
tietsche (Q113p Heerlen),
tietsje (Q110p Heek),
titsche (Q033p Oirsbeek),
Sub pietsje: ook tietsje.
tietsje (Q113p Heerlen),
tokkelen:
Kansspel, waarbij men moest raden of een paar of onpaar aantal knikkers in een kuiltje werden geworpen.
tóggel`n (Q071p Diepenbeek),
tokken:
Nao de sjwaol ginge wer tòkke mit de dikke kogel.
tòkke (L381p Echt/Gebroek),
tokkes:
tjoekes (L244b Griendtsveen),
tonken:
toenke (L249p Grubbenvorst),
touche (<fr.):
Van het fr. toucher.
tôsj (Q193p Gronsveld),
touche (fr.):
Van het fr. toucher.
tôsj (Q193p Gronsveld),
trekken:
trèkke (Q001p Zonhoven),
tuppens, ophouwens en alles:
Zie eisvergeis.
tuppes, ophauwes en alles (Q013p Uikhoven),
ui:
Dat ès ne gòòjen ui: je knikker neemt de goede richting.
ui (Q011p Boorsem),
uit:
(= een knikker uit den kring).
een oet enz. (Q204a Mechelen),
uit zijn:
Sub uit.
ich bèn oet (Q013p Uikhoven),
uithalen:
oethāle (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
uitjageren:
oetjegere (L291p Helden/Everlo),
uitleggens:
oetlik-es (L300p Beesel),
uitleggens in alles:
(= uitleggen en schoon maken!).
oetlègges ĕn alles! (Q105p Heer),
uitschraamertjes:
Opm. (zie tekening): dit zegt spelerA, dan mag hij om de knikker van B te raken gaan staan bij C, zodat hij bij t niet raken v.d. knikker(s) van B, geen gevaar heeft met zijn knikker(s) vóór de muur bij B te komen liggen.
oetschrêêmerkes (L323p Buggenum),
uitschrameren:
oetsjriemere (L291p Helden/Everlo),
uitschrijdens:
oetschriejes (L248p Lottum),
vallens:
(= opnieuw schieten, als de knikker valt).
falles (Q016p Lutterade),
(als de knikker van de vinger glijdt).
valles (Q021p Geleen),
van doos?:
van does (Q110p Heek),
van op de knokel schieten:
Sub meësjîete.
van obbe kneuikel sjîete (Q074p Kortessem),
ver:
(= verloren).
ver (Q099p Meerssen),
verbrand:
(= als de knikker van een der spelers bij ongeluk in den kring (hier rink) komt).
verbrant (Q204a Mechelen),
verleggen:
verlègke (L360p Bree),
vingervals:
vingervals (Q121p Kerkrade),
voezelen?:
Te ver vooruitkomen.
vözele (Q078p Wellen),
voor goed:
vueur good (Q111p Klimmen),
voor slecht:
vueur sjlech (Q111p Klimmen),
votsen:
Zie ook hinnekòntsjete en verlegke.
vûtse (L360p Bree),
wegtokken:
[Met afbeelding].
wegtoeke (L210p Venray),
werk:
(= meet).
wĕrk (L425p Grevenbicht/Papenhoven),
wintessen:
wintésse (L164p Gennep),
zaaier(d):
zoajer(d) (L360p Bree),
zetten:
met een gelijk getal knikkers van beide zijden spelen
iemand zètte (L209p Merselo),
{z. toel.}:
Franquinet beschrijft er ook enige van bij de uitdrukking Good die huif! laot ze rolle! Maasgouw Jg. III blz. 476.
z. toel. (Q095p Maastricht)
|
(Kinderspelen): Knikkerterm. || (Knikkert.) De afstand van waarop men moest knikkeren (schîe.te) verkorten, door zijn hand naar voren te schuiven. || (Knikkert.) tw., gezegd als men de knikker van een tegenspeler had geraakt, en men de afstand tussen diens en de eigen knikker met een spanbreedte kon overbruggen. || *Spulletje: 2. Afgelijnde kleine ruimte waarin de te veroveren knikkers worden gelegd bij het knikkeren. || 2. Knikkerterm. || 2. Term bij het knikkerspel. || 2. Term uit het hi-jvesjete voor wie eerst alle knikkers uit het bûdelke wou schieten, vòòrdat hij het "gevecht"met de tegenstander(s) begon. || 3. Inzetplaats bij knikkerspel. || [Jongensspel - knikkers]: De richting die de knikker neemt na het schieten. || [Jongensspel - knikkers]: Schietend uit de vingers doen glijden. || [Jongensspel - knikkers]: Uit de vingers glijden. || [Knikkerspel:] Afgooien. || Aantikken van knikker bij t knikkerspel. || benamingen in het knikkerspel [SGV (1914)], [SGV (1914)] || Bepaald knikkerspel. || Bevel bij het knikkerspel (keiroerens). || Bij het knikkeren: alle knikkers, die in het potje liggen, binnenhalen tot de laatste toe. || Bij het knikkerschieten (zie ook hi-jve sjete): een bepaalde vrij onhandige houding van de knikkerende hand. || Bij het knikkerspel de knikker van een tegenstrever raken. || Bij het knikkerspel een knikker laten vallen van een bepaalde hoogte op een andere, waardoor iemand wordt uitgestoten van verdere deelname. || Bij het knikkerspel zei de speler dat, om ook met opgeheven hand te mogen schieten. || Bij het spel (ongemerkt?) bij-duwen. || Bij t knikkeren of kegelen met een lange armzwaai de worp verrichten. || Bij t spel zijn bal of knikker verder werpen als de brog of schreep. || Boon schieten. || Buiten de grens, uit de omgeving. || Buiten het spel bij het knikkeren, uitgeschakeld. || Bv. bij het knikkeren de afstand opzettelijk verkorten. || De knikker ligt in de holte van de gekrulde rechterwijsvinger, vóór de duim. || De knikker wordt in n boogje door de lucht naar het doel geschoten. || De knikkers in een rond of vierkant perkje zetten om ze weg te schieten. || Een takje of ander voorwerp waarop de knikker stuit. || Een term uit het hi-jvesjete, gebruikt voor minder succesvolle knikkeraars. || Foetelen bij het knikkerspel door de vinger te lang aan de knikker te houden. || Gezegd als de knikker te vroeg van de duim glijdt. || Goedschoon: Term uit het knikkerspel, betekent dat men alle hindernissen die tussen 2 knikkers liggen mag wegruimen. || Goedtes: Term uit het knikkerspel: betekent dat een speler zijn beurt niet verliest indien hij zich zou vergist hebben en te vroeg gespeeld hebben. || Hogen: (Knikkerspel) De hand waarmee men schiet omhoog houden. || Hogen: *3. Bij het knikkeren: de hand waarmee men schiet omhoog houden. || Hoopje aarde, waarop de knikkers stuit. || Ik heb gewonnen bij het knikkerspel. || In rechtstandige positie een stuiter (of dikke knikker) naar beneden laten vallen, zodanig dat deze n op de grond liggende stuiter van de tegenspeler raakt. || Jongensspel met knikkers (zie kinderspelen [*!]). || Jongensspel, waarbij men probeert een paar aantal kinkkers in en een paar aantal buiten een kuiltje te stoten. || Jongensspel. || Klik (bij knikkerspel). || Kneukelop schieten: Bij het knikkeren de hand niet op de grond houden maar op een der welke hoogte houden. || Kneukelzalf bij het knikkerspel... || Knikkeren (spelwijze). || Knikkeren met behoud van de winst. || Knikkeren. || knikkers laten stuiteren in het knikkerspel [bonken, kletsen] [N 112 (2006)] || Knikkerspel, waarbij de knikkers door wijsvinger of duim naar t lötske werd getoekt. || Knikkerspel. [ZND m] || Knikkerspelen. || Knikkerterm. || Knikkerwerpspel tegen muur. || Knoeien, bij knikkerspel "door nerveuze vingerbeweging de knikker in de verkeerde richting schieten". || Koning kappen [knikkerspel]. || Koning schieten [knikkerspel]. || Langzaam rollen (vooral gezegd van knikkers). || Laten vallen der knikkers bij t sjtoeke (pompen). || Lemmeren: a) (bij bilj. en knikkerspel) langzaam, berekenend spelen en alles eruit halen. || Met duim of (wijs)vinger knikker vooruit tikken. || ne Term bij het knikkeren, terug aan de lijn beginnen. || Oneerlijk spelen bij het knikkeren. || Over de grens, dus weer van meet af beginnen (knikkerterm). || Peuze*: term bij het spelen met de tol. || Roerens, in t knikkerspel, wanneer twee knikkers elkaar raken. || Scheut beim Knickerspiel. [ZND m] || Soms schijnt het [omp] alleen nog in het kinderspel bewaard. De kinderen laten elkaar raden: on of even, paar of omp, paar of ompert, effen of ontjes, enz. Kent u een dergelijk woord op deze manier? Zo ja, hoe luidt het en hoe gebruiken de kinderen het? [DC 31 (1959)] || Speelterm, wanneer bal, knikker of geldstuk buiten de afgebakende grens geraakt, eigenlijk grensuit. || Spel met knikkers. || Sub Knikkerspelen. || Tekening op de grond waar men de knikkers moet uitschieten. || Term bij bep. kinderspelen. || Term bij knikkerspel, vooral bij "naoknuppe". || Term bij t knikkerspel, waardoor men te kennen geeft niet verder te willen meedoen. || Term uit het knikkerspel: de sluweriken trachtten hun hand én dus de knikker stiekem te verleggen. || Terugkaatsing (knikkerterm). || Tikken, b.v. van dikke knikkers. || Trekken: **8. Bij het knikkeren: op een bep. manier schieten. || Uit de speellijn gaan, bij het spelen met de werp- of priktol, bij het "litse". || Uitdrukken bij het knikkeren. || Uitdrukking bij het knikkeren. || Uitdrukking bij het knikkerspel als twee knikkers elkaar raken. || Vals spelen bij het knikkeren. || z. toel. || Zeker knikkerspel.
III-3-2
|