e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spook gespenst (du.): gesjpens (Schinveld), gespuis: gesjpuus (Schinveld), spook: schpoek (Belfeld), schpoik (Horn, ... ), schpooak (Lutterade, ... ), schpook (Amby, ... ), shpook (Banholt), sjpoak (Geleen, ... ), sjpoe-ek (Vijlen), sjpoek (Limmel, ... ), sjpoeëk (Helden/Everlo, ... ), sjpoik (Heek, ... ), sjpooek (Doenrade, ... ), sjpook (Asenray/Maalbroek, ... ), sjpouk (Rimburg), sjpōēk (Steyl), sjpâôk (Meerssen), sjpôôk (Beegden, ... ), spaok (Broeksittard), spo-ak (Blitterswijck), spoaik (Grevenbicht/Papenhoven), spoak (Blerick), spoe ek (Swolgen), spoeak (Heel, ... ), spoeek (Lottum), spoeik (Venlo), spoek (Borgharen, ... ), spoeuk (Meterik), spoeëk (Afferden), spoeək (Arcen, ... ), spoēk (Baarlo), spoik (Beesel, ... ), spoo.uk (Merselo), spooik (Meerlo), spook (Gennep, ... ), spoowk (Well, ... ), spouk (Oirlo, ... ), spoäk (Grubbenvorst), spōëk (Heijen), spŏŏëk (Leunen), oe v. voer  špoeek (Brunssum), Opm. Duitse sp.  spook (Montfort), Opm. uitspraak als in Echt.  sjpaòk (Herten (bij Roermond)), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  sjpōōak (Buchten), spoak (Urmond), spôak (Stevensweert), ps. de e staat subscript geschreven en is omgespeld in: ë.  spoeëk (Sevenum) spook [SGV (1914)] III-3-3
spookschaaf afhaler: āfhǭlǝr (Geleen), amerikaander: amērikāndǝr (Gennep), amerikaanse schaaf: amērikǭnsǝ šǭf (Maastricht), bastringue: bastrē̜ (Klimmen), bastręŋ (Groot Genhout, ... ), bastrɛŋ (Geleen, ... ), bastrɛ̄ (Gronsveld), bastǝren (Maastricht), bastǝręŋ (Venlo), bastɛŋ (Mechelen), bǝrɛŋ (Neer), bǝstrɛŋ (Echt, ... ), bǝsęŋ (Linne), pastraŋ (Tessenderlo), bastringue-tje: bǝrɛŋskǝ (Neer), bǭrɛŋskǝ (Neer), buitenschaaf: bū.tǝš ̇āf (Panningen  [(voor de buitenwand van het vat)]  ), duivelsschaafje: dȳvǝlsšē̜fkǝ (Heythuysen), engelsman: ęŋǝlsman (Hasselt), handschaaf: handschaaf (Bergen, ... ), hobel: hobǝl (Gronsveld), hubǝl (Blerick, ... ), hoddel: hodǝl (Gronsveld), kontenkratser: kōntǝkrɛtsǝr (Maastricht), oppoetsschaaf: ǫppotšǭf (Maastricht), patenthobel: patɛnthupǝl (Tegelen), patentschaaf: patɛntšāf (Blerick, ... ), pensschaaf: pensschaaf (Kortessem), poetsmachine: putsmǝšen (Hasselt), poetsmes: putsmɛts (Sittard), poetsschaaf: putssxāf (Hasselt), pokenschaafje: pōkǝsē̜fkǝ (Mechelen), rondschaaf: roŋtsxāf (Sevenum), schaaf: schaaf (Borgloon), schrapmes: šrapmɛts (Beek), spaakschaaf: spǭkšāf (Schimmert), spakenschaaf: spākǝsxǭf (Leopoldsburg), spǭkǝšāf (Neer  [(werd ook gebruikt voor het gladschaven van de buitenwand van een vat)]  ), spekenmesje: spęjkǝmɛtskǝ (Montfort), spookhobel: špūǝkhubǝl (Bleijerheide), spookschaaf: spookschaaf (Baarlo, ... ), spwōkšāf (Stein), spōksxāf (Weert), spōkšāf (Geulle, ... ), spōǝkšāf (Echt), špōkšāf (Posterholt, ... ), špūǝkšāf (Mechelen), spookschaafje: spookschaafje (Afferden), spōǝkšē̜fkǝ (Stein), spūǝksxē̜fkǝ (Velden), spūǝkšē̜fkǝ (Grathem), špōkšēǝfkǝ (Eygelshoven), špōkšē̜fkǝ (Herten), stalen schaaf: stǭlǝ sxāf (Ottersum), stokschaaf: štǫkšāf (Neer, ... ), stootschaaf: stūǝtsxāf (Hasselt), trekschaaf: trekschaaf (Belfeld, ... ), trękšāf (Ell), varken: vɛrkǝ (Grathem), vlakschaaf: vlakšāf (Eisden, ... ), wiebes: wibǝs (Roermond) Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.] II-12
spoor rails: rę ̞ls (Sint-Truiden), spoor: spōr (Milsbeek), špǭr (Nunhem) Het smalspoor vanaf de droogplaats naar de oven en rondom de oven met aftakkingen naar binnen. [monogr.] II-8
spoorleer, achtervoering achterstuk: axtǝrstøk (Tessenderlo), hakvoering: hakvōreŋ (Maasbree), hielvoering: hielvoering (Bleijerheide, ... ), hilvureŋ (Meijel, ... ), hilvø̄reŋ (Roggel, ... ), hilvōreŋ (Dilsen, ... ), spoorleer: spōrlęjǝr (Tessenderlo), stukje: støkjǝ (Diepenbeek), verslap: vę̄šlap (Geleen), voetkap: vōtkap (Waubach) Reparatiestuk dat in de schoen gezet wordt, als deze van binnen aan de hiel doorgesleten is. Aras II spreekt in een hoofdstuk over "andere voorkomende herstellingen" op pag. 310 als volgt over het "vernieuwen van spoorleders of achtervoering in lage schoenen": "Bij goedkoop confectieschoeisel komt deze herstelling zeer dikwijls voor, omdat daarin meestal mindere kwaliteit van voering wordt gebruikt. Om deze herstelling goed uit te voeren, wordt de voering zover ze versleten is van boven losgemaakt en naar onderen toe uitgesneden; de afgesneden kanten worden zo dun mogelijk aangeschalmd. Een nieuw stuk wordt gesneden, met opzijde een overslag van 1,5 cm en van onderen 1 cm. We schalmen deze kanten dun aan en van onderen knippen we er van achteren enkele stukjes uit in den vorm van een V, juist zoals soms bij een achteromrand wordt gedaan. Beide delen worden ingesmeerd met cementlijm, daarna ingeplakt en gestikt. Versleten inlegzolen moeten ook vernieuwd worden. [N 60, 233h] II-10
spoorleer, achtervoering [wld ii.10, p. 60] achterstuk: achtertuk [van binnen in plaatsen} (Lommel), áchtərstukkə (Tessenderlo), hakvoering: hakvooring (Maasbree), hielvoering: hi.lvo:riŋ (Schinnen), hielveuring (Stein), hielvoerig (Mook), hielvoering (Bleijerheide), hielvooring (Geulle), hielvōōrring (Sevenum), hiĕlveuring (Roggel), hiĕlvŏĕring (Milsbeek), hilvurəŋ (Meijel), Hielvoering.  hielvoring (Dilsen), spoorleer: Nu: áchterstukke.  spoorlijər (Tessenderlo), stukje: stukje (Diepenbeek), verslap: vaesjlap (Geleen), voetkap: vootkappe (Waubach) Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)] III-1-3
spoorlegger guidenlegger: gedǝnlęgǝr (Zie mijnen  [(Houthalen / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Winterslag, Waterschei]), guidenman: gidǝman (Eisden  [(Eisden)]   [Houthalen, Winterslag, Waterschei, Eisden]), guideteur: guideteur (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), poseur: pōzø̜̄r (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Zwartberg]), raillageman: raillageman (Zie mijnen  [(Zwartberg)]  [Wilhelmina]), spoorleger: špōrlēǝjǝr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]), spoorlegger: spoorlegger (Zie mijnen  [(Beringen)]  [Maurits]), spōrlɛgǝr (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Domaniale]), špǭrlęqǝr (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Arbeider die deel uitmaakt van een spoorploeg. [N 95, 697; monogr.; Vwo 616; Vwo 728] II-5
spoorploeg guidenploeg: gidǝplux (Lanklaar  [(Eisden)]   [Winterslag, Waterschei]), ploeg guideteurs: ploeg guideteurs (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Beringen]), schenenploeg: šenǝplōx (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Eisden]), spoorkolonne: špōrkolǫn (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Domaniale]), spoorploeg: spoarplōx (Thorn  [(Maurits)]   [Julia]), špoarplōx (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]), špōrplox (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]), špōrplux (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Willem-Sophia]  [Domaniale, Wilhelmina]), špōrplōx (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), špōǝrplox (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Emma]), špǫ.arpl˙ōx (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), špǭrplowx (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Maurits]), špǭrplōx (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), špǭǝrplōx (Heerlen  [(Emma)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De ploeg die verantwoordelijk is voor het aanleggen van nieuwe sporen en het onderhouden van de bestaande. [N 95, 697; monogr.] II-5
spoorspijker beurkê-nagel: beurkê-nagel (Lanklaar  [(Eisden)]   [Domaniale]), boulon: buloŋ (Eisden  [(Eisden)]   [Eisden]), guidennagel: gidǝnāgǝl (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Julia]), schenenhaak: šenǝhǫǝk (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]), schenennagel: šenǝnāgǝl (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Laura, Julia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Emma]), šenǝnāl (Heerlen  [(Emma)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), šɛnǝnāl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), š˙enǝn˙āl (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Domaniale]), spoornagel: špoarnāgǝl (Stein  [(Maurits)]   [Domaniale, Wilhelmina]), špōrnāl (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Emma, Hendrik, Wilhelmina]  [Domaniale]), špǭrnāgǝl (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Maurits]  [Maurits]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), (mv)  špōrnęagǝl (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), zwellennagel: šwɛlǝnāl (Chevremont  [(Julia)]   [Eisden]) Grote L-vormige spijker die men gebruikt om de rails van licht spoor op de houten dwarsligger te bevestigen. [N 95, 711] II-5
spoorstaaf guide: git (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), rail: ráj (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Maurits]) [monogr.; Vwo 341; Vwo 647] II-5
spoorstijl hangselstijl: haŋsǝlstīl (Neeritter, ... ), hangstijl: haŋstɛ̄l (Lummen), spoorstijl: spoorstijl (Paal), spōǝrstɛ̄l (Lummen), spǫwǝrstę̄l (Tessenderlo), špǭrštīl (Herten), zijstijl: ze.jsti.l (Weert) Elk van de vier loodrechte balken, in het midden van de onderste helft van iedere zijweeg twee, waartussen de uiteinden van de steenbalk opgesloten liggen. Zie ook afb. 16. [N O, 43g] II-3