e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
staart van de standerdmolen bovenstaart: buǝvǝstɛrt (Weert), bovenste staartstuk: bǭ.vǝstǝ stɛrtstø̜k (Neeritter, ... ), kruibalk: kryjbalǝk (Beek), kruisstaart: krytsštɛrt (Herten), kruistaart: kruistaart (Arcen, ... ), krȳjštɛrt (Beegden), onderste staartstuk: oŋǝrstǝ stɛrtstø̜k (Neeritter, ... ), onderstuk: oŋǝrstø̜k (Weert), staart: start (Rotem, ... ), stɛrt (Baexem, ... ), stɛt (Lummen, ... ), štart (Einighausen), štɛrt (Horn), staartbalk: staartbalk (Paal), stɛrt˱balk (Lummen), stɛrt˱balǝk (Weert), štart˱balǝk (Beek), štɛrt˱balǝk (Herten) De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.] II-3
staartbalk staartbalk: stɛt˱balǝk (Lummen, ... ), štārt˱balǝk (Einighausen), štɛrt˱balǝk (Herten) De horizontale balk onderaan in de staartzijde, waarop de staart van de standerdmolen rust. [N O, 45i] II-3
staartbalk van de hollandse molen hoofdbalk: huft˱balǝk (Kaulille), kruibalk: kryjbalǝk (Beek, ... ), kruistaart: krȳjštɛrt (Beesel, ... ), staart: start (Boorsem, ... ), stɛrt (Kinrooi, ... ), štart (Voerendaal), štɛrt (Horn), staartbalk: start˱balǝk (Elen), stɛrt˱balǝk (Neeritter, ... ), štart˱balǝk (Beek, ... ), štɛrt˱balǝk (Horn, ... ) De middelste balk van de staart van de Hollandse molen die vanaf de achterkant van de molenkap tussen de vier schoren naar beneden loopt. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛstaart van de Hollandse molenɛ.' [N O, 52e; Sche 25; monogr.] II-3
staartduif laatste, de ~: liste (Vlodrop), late, een ~: laate (Eys), slechte vlieger: slèchte-vleeger (Sevenum), slechte, een ~: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’ne sleechte (Bilzen), staartduif: sjtaart doef (Guttecoven), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.  ’n statdauf (Bilzen), Algemene opmerking: deze vragenlijst is nogal slecht (= weinig antwoorden) ingevuld!  staart duuf (Gruitrode), staartprijsvlieger: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  startpriesvlieger (Wanssum), staartvlieger: Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook bijlagevellen met (eventuele) aanvullingen en diverse toelichtingen.  enne stártvlieger (Wanssum), winnende winner: winnendje winner (Herten (bij Roermond)) een duif die bij de laatste winnaars geklasseerd is? [N 93 (1983)] III-3-2
staartebier staartebier: startǝbēr (Maastricht) Het bier dat in glazen was overgebleven, dat uit een kraan lekte of dat in een ton was achtergebleven en dat in de brouwerij weer tot nieuw bier werd verwerkt; slecht bier. [monogr.] II-2
staarten alpenijzers: alǝpǝ-ęzǝrs (Herk-de-Stad), alpstaarten: alǝpstɛt (Berbroek, ... ), armen: ɛrǝm (Hoeselt), staarten: start (Bree), stɛrt (Opitter), stɛ̄.rtǝ (Maastricht), (enk)  stát (Lauw, ... ), staarten van de alpen: stɛt ˲van dǝ alǝpǝ (Alt-Hoeselt, ... ) In de velg van het molenrad ingepende houten blokjes waartegen de schoepen zijn bevestigd. [Vds 70; Coe 64; Jan 73] II-3
staartklamp staartklamp: stɛrtklamp (Neeritter, ... ), steun: stø̄ǝn (Weert) De klamp aan de onderzijde van de staartbalk van de Hollandse molen. Met behulp van de staartklamp wordt de staartbalk vastgezet. [N O, 52g] II-3
staartkoord bindel: bē̜ŋǝl (Hasselt), bindtouw: benttǫu̯w (Heerlerheide), koekoord: kø̜wkwø̜t (Rosmeer), koord: kor (Lummen), kou̯t (Halen), ku̯øt (Zichen-Zussen-Bolder), ku̯ōt (Stein), køt (Velm), kø̜̄rt (Kaulille, ... ), kōr (Beringen), kōrt (Achel), kōt (Donk, ... ), kǫrt (Rapertingen), kǫwǝt (Opheers), kǫǝt (Beverst), kǭǝt (Mechelen), koord voor de staart: kōt vǝr dǝr štats (Bocholtz), koordje: kidšǝ (Kermt), kreng: kreŋ (Linkhout), riem: rēm (Oost-Maarland), staartband: stārtbant (Heerlerheide), staartbinder: startbendǝr (Oost-Maarland), startbenjǝr (Eisden, ... ), stārtbēndǝr (Mechelen), stɛrtbenjǝr (Haelen), štartbeŋdǝr (Oost-Maarland), štɛrbeŋǝr (Welten), staartenbinder: startǝbendǝr (Oud-Caberg), stɛrtǝbeŋǝr (Boshoven), staartenkoord: stɛrtǝkǭrt (Nunhem), staartenlijn: stętǝlin (Lummen), štɛrtǝlīn (Baarlo), staarthouder: stɛrthǭjǝr (Grathem), staartklem: startklɛm (Overpelt), staartkoord: statkwǫt (Hoeselt), statkǭǝt (Borgloon), štartkǭrt (Ulestraten), štārtkǭrt (Oirsbeek), staartkoordje: štɛrkø̄rtjǝ (Herten), staartleer: startlēr (Gelieren Bret), staartlijn: startlęi̯n (Meijel), stɛrtlīn (Montfort), (mv)  startlɛi̯nǝn (Overpelt), staartophouder: startǫphǫu̯wǝr (Maastricht), staarttouw: starttau̯w (Roosteren), starttǫu̯w (Geistingen, ... ), starttǫw (Milsbeek), starttǭu̯w (Rotem), stāǝrttǫu̯ (Velden), stē̜rttǫu̯w (Baarlo), stɛrttǫu̯w (Blerick, ... ), štarttǫu̯w (Sittard), štɛrttǫu̯w (Maasniel, ... ), staartzeel: stārt˲sē̜i̯l (Stokkem), stɛtzīǝl (Meldert), stotsbinder: štūtz˱bendǝr (Noorbeek), strooikoord: strui̯kōt (Sint-Truiden), strujki̯uǝt (Wellen), teugel: tø̄gǝl (Tessenderlo), touw: tø̜̄u̯w (Bree), tāu̯w (Rotem), tǫu̯w (Bocholt, ... ), tǭu̯ (Maasmechelen), tǭw (Noorbeek, ... ), touw voor de staart op te binden: tǫu̯w vø̄r dǝ štart ǫp tǝ beŋǝ (Schimmert), zeel: zēl (Brunssum), zē̜i̯l (Lanklaar), zęi̯l (Susteren) Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g] I-11
staartkwast borstel: bi̯ǫstǝl (Rosmeer), floche: fluš (Eisden, ... ), flǫš (Boekt Heikant, ... ), kwast: kwas (Blerick, ... ), kwasj (Grathem), kwast (Achel, ... ), kwās (Diepenbeek, ... ), kwāst (Overpelt), kwēst (Neerpelt), kwispel: kwaspǝl (Beverst, ... ), kwespǝl (Borlo, ... ), kwøspǝl (Velm), kwēi̯psǝl (Borgloon), kwēi̯spǝl (Wellen, ... ), kwēspǝl (Hasselt, ... ), kwęi̯psǝl (Borgloon, ... ), kwęi̯spǝl (Wellen), kwęspǝl (Zelem), kwšpsǝl (Opheers), kwɛspǝl (Herk-de-Stad), pluim: plau̯m (Borgloon), plym (Gennep, ... ), plȳm (Boekend, ... ), pløi̯m (Boshoven), plūm (Einighausen), pluimstaart: plāmstat (Velm), pluis: pløs (Meldert), plø̜š (Tessenderlo), pluisje: pløskǝ (Leopoldsburg), poes: pus (Neeritter, ... ), puu̯s (Maaseik, ... ), pøu̯i̯s (Bree), pēs (Maasbracht), pē̜s (Velden), pōs (Oud-Waterschei), pōu̯s (Maaseik), pūs (Baarlo, ... ), pūǝs (Baarlo, ... ), poesje: pȳskǝ (Tegelen), staart: štats (Bocholtz), staartkwast: štɛrtkwast (Maasniel), staartpluim: startplȳm (Obbicht), staartpoes: stārtpūǝs (Velden), stots: štuts (Schimmert), štyts (Oost-Maarland), štøts (Heugem), vlos: flus (Epen, ... ), fluu̯s (Oost-Maarland), fløu̯s (Smeermaas), flūs (Brunssum, ... ), flūu̯s (Klimmen), flūǝs (Oirsbeek), flǫs (Hamont, ... ), flǫu̯s (Gronsveld, ... ), flǭu̯s (Beringen), vlosje: flǫskǝ (Overpelt) Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114] I-11
staartluiken staartschilden: stɛrtšeldǝ (Maxet), staartschildjes: stɛrtsxeltjǝs (Weert), waterdeuren: wātǝrdȳǝrǝ (Weert), weerdeuren: weerdeuren (Gennep, ... ), wērdørǝ (Meijel), wę̄rdø̄rǝ (Thorn) De luiken aan de kant van de molenkap die tegenovergesteld is aan de wieken. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛwindluiken, waterdeurenɛ. In l 318, l 321 en l 330 kent men deze luiken niet; volgens de invullers uit de twee eerstgenoemde plaatsen zijn er geen staartluiken in de kap van een standaardmolen.' [N O, 31b] II-3