e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stadsomroeper afroepen (ww.): aaf-reupe (Sevenum), afroeper: aafreuper (Sevenum), belleman: belleman (Ittervoort, ... ), belləman (Urmond), ps. omgespeld volgens Frings!  beͅləmān (Houthalen), bode: bao (Oirsbeek), boi (Diepenbeek), de boò (Doenrade), ps. omgespeld volgens RND!  bōͅi̯ (Meeuwen), champetter (<fr.): sjàmpètter (As), dorpsomroeper: dörpsomreupər (Schinnen), garde (<fr.): gárde (Loksbergen), gemeentebode: gemeentebode (Eys), klepperman: klipperman (Pey), ombeller: umbelder (Tungelroy), omroeper: den omreuper (Thorn), d’r òmreuper (Klimmen), eumrŏĕppər (Meijel), omreuper (Hoensbroek, ... ), omreupər (Montfort), omrĕŭper (Schimmert), omroeper (Gulpen), omroper (Klimmen, ... ), omruiper (Nieuwstadt), oomreupər (Heel), ŏmreuper (Geleen), umroeper (Meijel, ... ), umrooper (Blerick, ... ), umroopər (Maastricht, ... ), umroper (Maastricht, ... ), umrōēpər (Gennep), ómreuper (Doenrade), ómreupər (Heerlen, ... ), ômreuper (Ell, ... ), ômreupər (Reuver), ömreuper (Maasbree), ömroopər (Maastricht), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  ŭmrōōpər (Nieuwenhagen), Opm. v.d. invuller: is verouderde benaming (bestaat niet meer).  umrōēper (Tienray), oproeper: opreuper (Wijlre), roeper: de ruuper (Venray), ruuper (Venray), stadsomroeper: sjtadsomreuper (Roermond), sjtatsomroopər (Roermond), stadsomroeper (Jeuk), stadsumrooper (Blerick), stadsŭmroper (Maastricht), stàtsumrōŏpər (Maastricht), ps. invuller twijfelt over dit antwoord (er staat een vraagteken erbij!).  sjtads-ômreuper (Herten (bij Roermond)), toeteraar: toeteraer (Maasbree), uitbeller: Opm. v.d. invuller: afk. van oetbelle = omroepen.  oetbelder (Maastricht), uitmelder: awtmeller (Hoeselt), uitroeper: oetreuper (Born), oetruiper (Sittard), uitroeper (Zonhoven), veldwachter: vèldwàchter (As) de persoon die in een stad of dorp gemeentelijke berichtgeving mondeling bekend maakt [stadsomroeper, belleman] [N 90 (1982)] III-3-1
staf van de suisse hellebaard: hellebaard (Ell, ... ), hèllebaard (Valkenburg), lans: lans (Oirlo), lāns (Montzen), peekstaf: peekstaaf (Venlo), pik: de pik (Tongeren), piek (Eksel, ... ), pikhouweel: pikhouwiel (Maastricht), staf: de staaf van de suisse (Maastricht), de stoaf van de swis (Eigenbilzen), dr sjtaaf (Gulpen), dr sjtaat (Nieuwenhagen), schtāf (Montzen), schtââf (Schimmert), sjtaaf (Baarlo, ... ), staaf (Echt/Gebroek, ... ), staaf van de suisse (Peer), staaf van de swies (Bocholt), staf (Achel, ... ), staof (Beesel), stāāf (Maastricht), stoap (Hoeselt), stàf (Sint-Truiden), stek: stek (Weert), stok: suisse zene stok (Neerpelt) De staf of hellebaard van de suisse [sjtaaf?]. [N 96B (1989)] III-3-3
staken op de korte zijde kopsteeksels: kǫpsteksǝls (Stokkem), staken: stākǝ (Helden), steeksels: steksǝls (Stokkem), stekken: stękǝ (Stokkem), zijstaken: zē̜stǭkǝn (Tessenderlo) De wissen die aan de korte zijde van de rechthoekige mand rechtop worden geplaatst. Zie ook afb. 282. [N 40, 83] II-12
staken op de lange zijde grote zijstaken: gruwǝtǝ zē̜stǭkǝn (Tessenderlo), staken: stākǝ (Helden), steeksels: steksǝls (Stokkem), stekken: stękǝ (Stokkem), zijsteeksels: zęjsteksǝls (Stokkem) De wissen die aan de lange zijde rechtop worden geplaatst. Zie ook afb. 282. [N 40, 84] II-12
stal bandkop: bantkǫp (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), stal: sta.l ('S-Herenelderen, ... ), sta.lǝ (Geistingen, ... ), stal (Aalst, ... ), stã.l (Alken, ... ), stãl (Middelaar, ... ), stá.l (Broekom, ... ), stál (Buvingen, ... ), stā.l (Alken, ... ), stāl (Zonhoven), st˙al ('S-Herenelderen, ... ), šta.l (Amby, ... ), šta.lǝ (Baelen, ... ), štal (Amstenrade, ...  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV] ), štã.l (Aubel, ... ), štā.l (Amby, ... ), št˙al (Lutterade, ... ), št˙alǝ (Lutterade, ... ) Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim] || Ruimte waarin de motor van een bandtransporteur kan worden opgesteld. [monogr.] I-6, II-5
stalband band: bant (Bilzen, ... ), bindband: bęnbant (Gelieren Bret), bindkettel: bęnkętǝl (Beverst, ... ), bindketting: beŋkęteŋ (Venlo), bindketting (Hoepertingen), bintkęteŋ (Gennep), bęi̯nkęteŋ (Lommel), bęnkęteŋ (As, ... ), bindkoord: bęnkōrt (Genk), bęnkōt (Diepenbeek), bindriem: bentrēm (Schimmert), bindzeel: bęnzēl (Beverst), halsband: als˱bant (Hasselt, ... ), hals˱banjtj (Eind, ... ), hals˱bant (Beringen, ... ), hals˱baŋk (Baarlo, ... ), hals˱bānt (America, ... ), hau̯s˱bant (Ulestraten, ... ), hāls˱bānt (Hamont, ... ), hāu̯s˱banjtj (Oirsbeek, ... ), hāu̯s˱bant (Klimmen), hǭs˱bant (Mechelen, ... ), hǭs˱baŋk (Bocholtz), hǭs˱bānt (Reijmerstok, ... ), halshalchter: halsɛlǝxtǝr (Maaseik), halshalster: alsɛlstǝr (Gingelom), halskettel: halskɛtǝl (Sint Pieter), halsketting: halsketting (Blitterswijck), halskęteŋ (Berg), halskɛteŋ (Limbricht, ... ), halsriem: halsrēm (Gruitrode, ... ), halsrīm (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), hālsrīm (Borgloon), hǭsrēm (Bleijerheide, ... ), halster: hɛlstǝr (Melick), (mv)  ǭstǝrs (Maaseik), halsterkettel: halstǝrkętǝl (Maastricht), hɛlstǝrkętǝl (Bilzen, ... ), halsterstrang: hālštǝrštraŋk (Ulestraten), hǫlstǝrstrāŋk (Oost-Maarland), hǭlstǝrštrāŋk (Gronsveld), halter: hāljtjǝr (Puth), halterketting: hāljtjǝrkɛteŋ (Urmond), halterstrang: haltǝrštraŋk (Bocholtz, ... ), hāljtjǝrštraŋk (Sittard), keelriem: kē̜lrēm (Gronsveld), kette: kɛtǝ (Ten Esschen), kettel: kętǝl (Schimmert, ... ), ketting: keteŋ (Posterholt, ... ), kęteŋ (Achel, ... ), kęʔeŋ (Kwaadmechelen), kɛteŋ (Roosteren, ... ), koord: kǭrt (Hasselt), loenje: lun (Borgloon), lūn (Tongeren), lūǝn (Opheers, ... ), lǫǝn (Rummen), lǭu̯n (Gingelom), naklap: naklap (Maasmechelen), nakriem: nakrim (Melveren), nakrēm (Heerlen), nekband: nɛk˱bant (Koersel), nɛk˱baŋk (Venlo), nekriem: nɛkrēm (Bree, ... ), paardsband: pē̜š˱banjtj (Oirsbeek), pęrs˱bant (Merselo), paardskettel: pi̯atskętǝl (Diepenbeek), pi̯ātskętǝl (Melveren), pē̜rtskętǝl (Smeermaas), pē̜rškętǝl (Rothem), pīǝtskętǝl (Beverst), pɛrsketǝl (Oost-Maarland), paardsketting: pi̯ārskē̜teŋ (Kinrooi), pi̯ārskęteŋ (Hasselt), pē̜rskęteŋ (Gruitrode, ... ), pęrsketeŋ (Sevenum), pęrskęteŋ (America, ... ), paardsloenje: pē̜tslǭu̯n (Gingelom), paardsstrang: pē̜šstraŋk (Puth), riem: rim (Rummen), rēm (Stramproy), rīm (Bilzen, ... ), rīǝm (Beverst), stalband: stalbanjtj (Haelen, ... ), stalbant (Achel, ... ), stalbānt (Beverst, ... ), štalbanjtj (Boukoul, ... ), štalbaŋkt (Panningen), stalketting: stalkęteŋ (Beringen, ... ), štalketeŋ (Melick, ... ), štalkęteŋ (Haelen, ... ), štalkɛteŋ (Herten, ... ), stalriem: štalrēm (Heel, ... ), štalrīm (Panningen), strang: štraŋk (Mechelen, ... ), streng: strɛŋ (Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler), štrɛŋ (Mechelen), zeel: zīǝl (Heppen) Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b] I-10
stalen leest ijzeren leest: ijzeren leest (Uikhoven), stalen leest: stalen leest (Bleijerheide), stǭlǝ lę̄s (Sevenum), štǭlǝ lęjs (Geleen) Leest van staal voor het oprekken van schoenen. [N 60, 244b; N 60, 244c] II-10
stalen neuzen in mijnschoenen ijzeren muil: īzǝrǝ mul (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]  [Julia]), staalkappen: štoǝlkapǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), stalen muil: štoǝlǝ mul (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Laura, Julia]  [Domaniale]  [Julia]), stalen nazen: štoalǝ nāzǝ (Lutterade  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štoǝlǝ nāzǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Maurits]  [Domaniale]  [Domaniale]), štālǝ nāzǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), štǭlǝ nāzǝ (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]  , ... [Willem-Sophia]  [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), št˙oalǝ nā.zǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]), (enk)  štoalǝ nās (Stein  [(Maurits)]   [Domaniale]), štǭlǝ nās (Thorn  [(Maurits)]   [Maurits]), stalen neuzen: stalen neuzen (Kerkrade  [(Wilhelmina)]  , ... [Maurits]  [Laura, Julia]  [Wilhelmina]), štālǝ nø̄zǝ (Geleen  [(Maurits)]   [Maurits]), štǭlǝ nø̄zǝ (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), (enk)  štālǝ nø̄s (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Emma, Maurits]), štǭlǝ nø̄s (Meijel  [(Emma / Maurits)]   [Emma]), stalen tippen: stalen tippen (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Zwartberg, Waterschei]), stuǫlǝ tøpǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Domaniale]), štǭlǝ tepǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zolder]) Versteviging van de mijnschoen op de punt. Wanneer de stalen neus ontbreekt of loszit, voldoet de schoen niet meer aan de eisen. [N 95, 884; monogr.] II-5
stalen schaaf amerikaander: amērikāndǝr (Klimmen), amǝrikandǝr (Gennep), ijzeren blokschaaf: ē̜zǝrǝ blǫksxǭf (Tessenderlo), īzǝrǝ blǫkšāf (Bleijerheide), ijzeren schaaf: ęjzǝrǝ sxǭf (Leopoldsburg), ijzerschaaf: ęjzǝršǭf (Bilzen), kopschaaf: kǫpšāf (Dilsen), poetsschaaf: putsšāf (Herten, ... ), stalen blokschaaf: stǭlǝ blǫksxāf (Ottersum), štǭlǝ blǫkšāf (Herten), stalen schaaf: štǭlǝ šāf (Reuver), stanley: stɛnli (Herten), stanleyschaaf: stɛnlisxāf (Ottersum), stɛnlišāf (Posterholt), štɛnlišāf (Reuver), vlakschaaf: vlakšāf (Mechelen) Een uit staal vervaardigde schaaf. Zie ook afb. 51. De stalen schaaf vervangt in toenemende mate de traditionele houten schaaf. Stanley in de woordtypen stanleyschaaf en stanley is een merknaam. [N 53, 79a-b] II-12
stalen slagpin slagstaal: slagstaal  sjlaagsjtoal (Heerlen) slagpen, stalen ~ en vuursteen in de tondeldoos te zamen (ketsgetuig) [N 20 (zj)] III-2-1