e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stapel pannen hoop: hǫwp (Echt), mijt: mī̄t (Reuver  [(meervoud: mī̄tǝ)]  , ... ), tas: tas (Swalmen, ... ) [monogr.] II-8
stapelwerk opslagwerk: opšlāxwęrk (Bleijerheide), seriewerk: seriwɛrk (Dilsen), stapelwerk: stāpǝlwęrk (Maasbree), voorraad: voorraad (Lommel), vø̜̄rrǭt (Roggel) De voorraad gangbare, goedkope schoenen die men in slappe tijden aanlegt en voorlopig opslaat. [N 60, 224] II-10
stapvoets gaan (stapvoets) gaan: guǝn (Val-Meer), gø̜nj (Hasselt), gōn (Smeermaas), gōǝ.n (Zolder), gōǝn (Sint-Truiden), gū.n (Maaseik), gūǝ.n (Bocholt), gű̄ǝ.n (Meeuwen), gǫn (Diepenbeek, ... ), (Hoensbroek, ... ), gǭn (America, ... ), jūǝ. (Moresnet), ploegsgang: ploxsgaŋk (Bleijerheide  [(de stap van het paard als het voor de ploeg gespannen is)]  ), stappen: stapǝ (Afferden, ... ), stapǝn (Achel, ... ), štapǝ (Baarlo, ... ), stapvoets (gaan): stap˲vōts (Sevenum), štap˲vōts (Panningen), stapvoets gaan: stap˲vuts ˲gǭn (Tessenderlo), stap˲vuts ˲gǭǝn (Neerpelt), stap˲vōts ˲guǝ.n (Kanne), štap˲vōts ˲gǭn (Montfort) De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a] I-9
station bahn (<du.): a gən b‧ān (Eys), baan (Simpelveld), bahnhof (du.): baanhof (Kerkrade), bàànhòf (Heerlen), ’ch ha-(n-)der pèrreplü eĕ gene bahnhof loate sjtooë (Moresnet), halte: halte (Merkelbeek, ... ), perron: Opm. v.d. invuller: dit is eigenlijk het gebouw van aankomst en vertrek van treinen.  peron (Maastricht, ... ), statie (<lat.): a gən štā.s‧i (Eys), de sjtaasje (Klimmen), de staasje (Montfort), de stasie (Venray), de statie (Blerick), ich hab mene perblé in de stoatie loate stoeèn (Mopertingen), ich haib miene paraplie in de statie laoten staon (Maaseik), ich heb mene paraplé in de stasie loten stuen (Rosmeer), ich heb mene perblie en de sto.tie lo.te stuën (Zutendaal), ich heb menie pareplie in de staatie laoten staan (Reppel), ich heb menne paraplu in de staasie loate staan (Beverst), ich heb menne paraplu in de stoase lette stin (Martenslinde), ich heb mijne perplie in de statie lotte stoen (Gelieren/Bret), ich heb mijnen pereplu in de statie laaten stoeən (Grote-Brogel), ich heb minge paraplu in de sta͂se laöte stange (Sint-Martens-Voeren), ich heb minne parraplie in ne statie laote stan (Berbroek), ich hem mēnen paraplue in de stoetie luten steun (Stal), ich hem mijne paraplu in de statie laten stoën (Neerpelt), ich hem mijne paraplu inne staetie laoten staon (Helchteren), ich hem mijne parepli inne statie lø͂ͅte stø͂ͅn (Peer), ich hem mêne parapluu innə steusie loeəte stoeən (Zolder), ich hem m’n paraplui in de stousie loeten sten (Linkhout), ich hep menne paraplie in ne stâse lotte steun (Stokrooie), ich hep menne paraplu in ne stasie loete staon (Ulbeek), ich heub mene pereplu en de stause lote stwo (Zichen-Zussen-Bolder), ich hèb miene paraplie in de statie laoten staon (Neeroeteren), ich hèb mènne paraplue èn de stā-se loate stoiuen (Wellen), ich hêb minen paraplu in de statie laoten stae͂n (Niel-bij-As), ich həb meinə pareplu en də stoasə lətə steun (Tongeren), ich həb miene paraaaplie in de statie loaten stoan (Beek (bij Bree)), ich həb muie parapli in de stasi laoten staon (Gruitrode), ich həb mɛnə paraplui in də staəsə lőtə staən (Alken), ich həp mennə paraply en nə stati lőtə ston (Wellen), ich hɛb mənə paraply oͅp də stōͅəsə lōətə stoͅən (Sint-Lambrechts-Herk), ich hɛb mɛnne paraply ɛn de staoše loͅte stoͅn (Diepenbeek), ich hɛp mənə paraply ɛn də sto.si lotə stu.ən (Genk), ich əp menə peͅrəply an də stḁsə lotə ston (Sint-Truiden), ich ɛm minə paraply in də stosi lytɛ styn (Koersel), ichem ninĕ perblie en de staosie lŏte stŏeĕn (Genk), iech hem menne paraplu in ne stase lute sten (Godschei), ig heb mien paraplu in de statie laate staan (Kessenich), ig hèb miene pareplie in de statie laote stuun (Opglabbeek), ig əp mənə parəply in də sta.si lo.tə sto.ən (Stokkem), ik heb mijn paraplu in de statie laten staan (Ophoven), ik hēb mān paraplu in de statie lotten liggen (Kessenich), in de statie laten staan (Kleine-Brogel), in de statie staan gelaten (Kleine-Brogel), schtaase (Amby), schtāāsche (Schimmert), shtaasie (Brunssum), sjasie (Susteren), sjtaase (Posterholt, ... ), sjtaasie (Herten (bij Roermond), ... ), sjtaasje (Geulle, ... ), sjtaasjə (Doenrade, ... ), sjtaasse (Merkelbeek), sjtaasə (Hulsberg), sjtaatie (Roermond), sjtase (Bunde, ... ), sjtasie (Roermond, ... ), sjtasje (Doenrade, ... ), sjtasjie (Klimmen), sjtatie (Haelen, ... ), sjtāāsie (Reuver), sjtààsie (Swalmen), sjtààsĭĕ (Susteren), sjtààsjə (Oirsbeek), sjtáásie (Heel), sjtáásje (Geleen), sjtáásə (Heerlen), staa.sie (Grathem, ... ), staasie (Blerick, ... ), staasiej (Ell), staasje (Doenrade, ... ), staasjə (Montfort, ... ), staatie (Maastricht), staatsje (Stein), staosə (Diepenbeek), stasie (Bree, ... ), stasje (Klimmen), stassie (Sevenum), statie (Blerick, ... ), stāāsie (Maastricht), stjatie (Melick), stoa-sie (Eksel), stoase (Eigenbilzen), stoosə (Loksbergen), stōāsse (Hoeselt), stàssie (Sevenum), stáásīē (Venlo), stáásĭĕ (Maastricht), ɛch həb minə parapli ɛn də sta.ti lo.tə sto.n (Neerglabbeek), ɛch hɛm mənə paraply(3)̄ ɛn də stősī lotə stuən (Genk), ɛch əp mənə paraplö ɛn də stosi lotə stön (Borgloon), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  stáásĭĕ (Maastricht), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjtāāsie (Nieuwenhagen), Opm. is verouderde benaming.  staasie (Meijel), Opm. v.d. invuller: dit is eigenlijk het gebouw van aankomst en vertrek van treinen.  statie (Maastricht, ... ), ps. boven de beide "as"moet nog een ? staan; deze combinatieletters zijn niet te maken (omgespeld volgens Frings zijn het inderdaad as.).  staasĭĕ (As), ps. omgespeld volgens Frings!  sta͂si (Houthalen), ps. omgespeld volgens RND!  sta͂si (Meeuwen), station: ik heb mijn paraplu in het station laten staan (Hechtel, ... ), ik heb mijn paraplu laten staan in ’t station (Zolder), ik heb mijn paraplu staan gelaten in ’t station (Zolder), sjtasion (Vijlen), sjtàtsiôên (Epen), station (Eys, ... ), stesjon (Blerick), stáásjón (Venlo), (bus, trein, tram).  státión (Gennep), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  station (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjtàsiĕon (Nieuwenhagen), Opm. is huidige benaming.  stásjón (Venray) de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)] || Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)] III-3-1
staven ijzeren bouten: ęǝzǝrǝ bǭtǝ (Stokrooie), ijzeren speken: ęǝzǝrǝ spęjkǝ (Kortessem), ijzeren spillen: ęǝzǝrǝ spelǝ (Lummen), ijzeren sponnen: ęǝzǝrǝ spǫnǝ (Kortessem), pinnen: penǝ (Opglabbeek  [(enkelvoud: pen)]  ), spillen: spelǝ (Berbroek, ... ), spillen (Kuringen, ... ), staven: staven (Arcen, ... ), stāvǝ (Eksel, ... ), stęǝf (Molenbeersel), stę̄.f (Neeritter, ... ), stę̄f (Ell, ... ), stę̄v (Ittervoort, ... ), stǭ.vǝ (Lauw, ... ), stɛ̄f (Kaulille), štāvǝ (Beringe), štēf (Susteren), štę̄f (Einighausen, ... ), štę̄vǝ (Heerlen), štɛ̄f (Voerendaal) De spijlen van het rondsel of van de wieg in zowel de water- als de windmolen. Zie ook afb. 58. In de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied was het rondsel vervangen door een, vaak metalen, kamrad. De benamingen voor de kammen van dit soort raderen zijn geplaatst in het lemma ɛkammenɛ.' [N O, 14b; N O, 50f; Vds 92; Jan 103; Coe 83] II-3
steeg, steegje achterpad, achterpaadje: achterpeke (Eksel), baan, baantje: ə bəŋkə (Tongeren), floddergats: floddergats (Horst), gang, gangetje: gank (Sevenum), geangske (Venray), gengs-ke (Blitterswijck), gengschke (Schaesberg), gengsje (Kerkrade), gengske (Baarlo, ... ), genks-ske (Blitterswijck), genske (Roggel), gingske (Horn), gängske (Meerlo, ... ), ə geͅŋskə (Neerpelt, ... ), gat?: gàt (Loksbergen), gats, gatsje: chaast (Gennep), ga.ts (Montzen), gaas (Simpelveld), gaast (Gennep), gats (Amby, ... ), gats? (Broeksittard), gatsch (Heythuysen), gatsj (Echt/Gebroek, ... ), gatz (Baarlo), gets (Simpelveld), gets/che (Simpelveld), getsche (Simpelveld), getske (Amby, ... ), getskə (Eys, ... ), gets’ke (Born), gĕtske (Heek), gĕtske, gĕtskes (Heer), geͅtskə (Rotem), gàts (Epen, ... ), gààst (Gennep), gáts (Heel), gâts (Schimmert), gätske (Belfeld, ... ), gätske(n) (Schinveld), gètske (Oirsbeek), gètskə (Maastricht), jaas (Kerkrade), jäsje (Vaals), jääsje (Kerkrade), ə jäsjə (Vaals), (v.).  ga.ts (Eys), alg. gebruikt  gôôtsj (Klimmen), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  gààts (Maastricht), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  gats (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  gàts (Nieuwenhagen), diminutief  getskë (Lanklaar), e lang  gĕske (Gennep), e lang uitgesproken  gĕske (Gennep), Mar.: de respondenten spreken van de "Floddergats"(echte benaming = "Keizerstraatje") waar Napoleon bij zijn bezoek aan Venlo doortrok  gats (Blerick), nieuw woord  gètske (Klimmen), ongeveer  getske (Brunssum), Van Dale: I. gats, (gew.) straat, verg. gas (II).  gètske (Amby), voetpad tussen huizen  gats (Opgrimbie), gevel: gèvel (Meijel), grats: grats (Melderslo, ... ), gratsj (Kapel-in-t-Zand), klein doodlopend straatje: Opm. v.d. invuller: een steeg is niet altijd armoedig, wel een klein doodlopend straatje!  een klein doodlopend straatje (Jeuk), opgang: opgangk (Geleen), opvaart: opvaart (Amby), pad, paadje: p"tkə (Bree), paod (Wijchmaal), petteke (Heusden), peêke (Eksel, ... ), pēͅkə (Peer), pēͅtšə (Lozen), peͅtəkə (Beringen), pèke (Wijchmaal), ə p"tskə (Paal), ə pejkə (Houthalen), ə pēkə (Eksel), ə peͅtəkə (Paal), slop, slopje: Van Dale: I. slop, 1. nauwe doorgang tussen huizen of andere gebouwen; smalle en armoedige steeg; - thans m.n. doodlopende armoedige steeg.  sjlop (Schimmert), slop (Thorn), slöpke (Ell), smalle straat, smal straatje: schmaal strötsche (Montzen), smaal streutje (Amby), smal strowwet (Welkenraedt), smāl strö:tjə (Molenbeersel), steeg, steegje: ?teeg (Baarlo), ei stēskə (Kinrooi), schte?g (Mheer), schteeg (Horn, ... ), schteegske (Lutterade, ... ), schteegskə (Swalmen), schtēg (Eijsden), schtĕgske (Eijsden), schtèèg (Amby), schtèèske (Amby), schtêg (Heer), schtêgske (Heer, ... ), sjteech (Kapel-in-t-Zand, ... ), sjteeg (Beegden, ... ), sjteegske (Asenray/Maalbroek, ... ), sjteĕg (Gulpen), sjteig (Guttecoven), sjteig? (Sittard), sjteigske (Sittard), sjteiske (Einighausen, ... ), sjtēēg (Asenray/Maalbroek), sjtièg (Rimburg), sjtègske (Gulpen), sjtêg (Berg-en-Terblijt, ... ), sjtêske (Berg-en-Terblijt, ... ), steech (Hoeselt, ... ), steeg (Afferden, ... ), steegike (Arcen), steegje (Afferden, ... ), steegke (Griendtsveen), steegske (Blerick, ... ), steegske(n) (Obbicht), steegskə (Ospel, ... ), steejəchskə (Kermt), steeëg (Velm), stegskə (Hamont, ... ), stegəkə (Veulen), steigske (Amby), steuch (Mielen-boven-Aalst), stexəkə (Heers), steêg (Borgharen, ... ), stēch (Sint-Truiden, ... ), stēchskə (Riksingen, ... ), stēēg (Noorbeek), stēg (Koninksem, ... ), stēͅg (Lanaken), steͅ[i}g (Vliermaal), sti[e}ch (Bilzen), stie-ëg (Wellen), stiech (Gelinden), stiēg (Zonhoven), stigske (Lottum), stijch (Bommershoven), stiəch (Hoepertingen), stiəx (Hasselt), sti̯ech (Martenslinde), stjeg (Val-Meer), stoeg (Meijel), stè-sje-ke (Borgharen), stègske (Wellen), stèèg (As), stêg (Limmel), stêêgske (Borgharen), stëeg (Rosmeer), štēͅg (s-Gravenvoeren), (Duitsche: st).  steeg (Montfort), Opm. Duitse st.  steegske (Montfort), ps. invuller noteert hier een i + j (en geen ij).  stijəg (Loksbergen), ps. omgespeld volgens Frings!  stēx (Houthalen), stegeltje: stixəlkə (Heers), straat, straatje: schtrötje (Bingelrade, ... ), sjtreutje (Merkelbeek), sjtrĕŭtjə (Reuver), sjträötje (Swalmen), sjtrötje (Susteren), sjtröətjə (Heerlen), straatje (Bree), straotsje (Noorbeek), straötsje (Maastricht, ... ), stretjen (Tessenderlo), streutjə (Diepenbeek, ... ), streutsje (Maastricht), strēūtje (Oirlo), strēͅtjə (Opglabbeek), stroat (Maasbree), stroatje (Venray), stroeutje (Obbicht), strootje (Meijel), struitjə (Montfort), strädjə (Sint-Huibrechts-Lille), sträotsje (Maastricht), sträötje (Tienray), strèùtsjə (Maastricht), strö:tjə (Eisden), strötje (Hamont, ... ), strötjə (Meijel), strøtjə (Lozen, ... ), strø͂ͅt-je (Blitterswijck), strø͂ͅtšə (Opgrimbie), strøͅtjə (Sint-Huibrechts-Lille), strùtje (Sevenum), strətje (Sint-Huibrechts-Lille), strətjən (Tessenderlo), stø͂ͅtje (Beesel), štreeutje? (Brunssum), štroeutje (Brunssum), vaart: vaart (Amby), voetpad, voetpaadje: vōtpēdšə (Rekem), wende: WNT: wende (I) -wend-. 1. strook, gedeelte van een akker, bestaande uit een aantal ploegsneden, akkerbed; -2. (dwarsgeploegde) strook grond gelegen aan elk der uiteinden van een akker.  winj (Heel) een smalle, armoedige straat [slop, straatje, steeg, gats] [N 90 (1982)] || een wegeltje tussen twee huizen of hagen [ZND B2 (1940sq)] || een weggetje gemaakt door de voetstappen van mensen of dieren (zandbaan, pad, weg, weggel, wegeling) [N 90 (1982)] || pad, paden (mv.) [SGV (1914)] || steeg [SGV (1914)] || Steeg (smal straatje). [ZND 07 (1924)] || steegje [SGV (1914)] || steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)] III-3-1
steek boordje?: (boetje) [sic]  buətjə (Brustem), chapeau-klak (<fr.): šapōklak (Hasselt), cowboyhoed: Cowboyhoed.  kəboihut (Beringen), fluithoed: fløthut (Zolder), insteek: ensteǝk (Maasbree), kap: kap (Tessenderlo), kettingsteek: kettingsteek (Zonhoven), naaisteek: nɛ̄jstę̄k (Milsbeek), napoleonhoed: napolejoͅnhyt (Spalbeek), napoͅuleͅo͂ͅhut (Borlo), scheepje: [sic]  šīpkə (Maaseik), schippershoed: šepərshyt (Rosmeer), sjako: zjakko (Gronsveld), [Van Dale: sjako (&lt;Hong.), stijf, hoog, van een klep voorzien militair hoofddeksel in de vorm van een afgeknotte kegel.]  sjakkoo (Sittard), Van Dale: sjako (&lt;Hong.), stijf, hoog, van een klep voorzien militair hoofddeksel in de vorm van een afgeknotte kegel.  sjakkoo (Roermond), sjako (Nunhem), Zie ook afb. p. 263.  sjakko (Roermond), Zie ook afb. p. 364.  sjakko (Maastricht), snap: snap (Beverlo), soldatenmuts: soͅldoͅtəmuts (Millen), soldatentietzje met floche (fr.): [sic]  səldoͅtətskə mət floͅš (Bree), steek: chteek (Maasniel), chtiëk (Remersdaal), chtèek (Sint-Martens-Voeren), mejesstiek (Heers), messensteek (Linde), messesteek (Maaseik, ... ), messteek (Hasselt, ... ), messtiek (Diepenbeek, ... ), messtieëk (Genk), messtīk (Bilzen), messtjèk (Riemst), mestiek (Zichen-Zussen-Bolder), meəssteeək (Kwaadmechelen), mēͅsstīk (Vliermaal), meͅsstēk (Oostham), meͅssöstēk (Oostham), mässtēk (Leopoldsburg), mɛsstek (Beringen, ... ), ne steek van `t mes (Heppen), ne stieek van e mes (Genk), schtee-ek (Epen), schteek (Amby, ... ), schtēek (Eijsden), schtēēk (Heer, ... ), schtiek (Hoensbroek), schtīēk (Heerlen), shteeak (Mheer), sjteek (Asenray/Maalbroek, ... ), sjteiek (Klimmen), sjtich (Simpelveld), sjtie-ek (Vijlen), sjtieek (Doenrade, ... ), sjtiejk (Mechelen), sjtieëk (Eijsden, ... ), sjtièk (Rimburg), sjtīējek (Eys), sjtīēk (Waubach), sjtéek (Swalmen), sjtîêk (Hoensbroek), staek (Blerick, ... ), stāīk (Stevensweert), ste.k (Zelem), ste:k (Tessenderlo), stee:k (Mheer), steek (Afferden, ... ), steek (van `n mes) (Neeroeteren), steek van e mes (Aalst-bij-St.-Truiden), steeëk (Lanklaar), steeək (Sint-Truiden), steeək bet mɛs (Lummen), steik (Kaulille), steiək (Sint-Truiden), stek (Eisden, ... ), steék (Opoeteren), steëk (Stevoort), stē.k (Hasselt, ... ), stēēk (Beesel, ... ), stēk (As, ... ), stēk(skə) (Bocholt), stēͅk (Eigenbilzen, ... ), steͅk (Beek (bij Bree), ... ), sti:k (s-Herenelderen), stie.k (Wellen), stieek (Kuringen, ... ), stiejk (Schaesberg), stiek (Alken, ... ), stiek van e meiss (Hoepertingen), stiek van e mes (Rijkhoven), stiek van een mɛ-jes (Ulbeek), stieëk (Hasselt, ... ), stieək (Leopoldsburg, ... ), stieək van ə mejəs (Rijkel), stijk (Lanaken), stik (Diepenbeek, ... ), stiék (Maaseik), stiëk (Nuth/Aalbeek), stiək (Hasselt, ... ), stī.ək van ə mɛ̄.(ə)s (Borgloon), stīēk (Alken, ... ), stīk (Bommershoven, ... ), stīək (Dilsen, ... ), stksteek (Houthalen), stè:k (Bree, ... ), stèk (Beringen, ... ), stèèk (Bree), stêek (Engelmanshoven), stêk (Neeroeteren), stêêk (Reppel), stíek (Heers), stî.k (Borgloon), stę̄k (Meijel), stīk (Bilzen), štek (Eupen), štèke (Brunssum), štêêk (Valkenburg), štî.ək (Montzen), štîəĕk (s-Gravenvoeren), štex (Bleijerheide), štiǝk (Montzen), štē̜k (Tegelen), štę̄k (Posterholt, ... ), B.v. Da war ne stêk ùner woater.  stêk (Beverlo), B.v. iech kree.g ne ~ èn m`n (spr. èmmen) zèè.  stee.k (Hasselt), B.v. Op dae foto drage de Sjmokers ne sjteek.  sjteek (Roermond), B.v. ënne sjteek inne kop.  sjteek (Herten (bij Roermond)), B.v. ënne sjteek mit ei mets.  sjteek (Herten (bij Roermond)), Bij het naaien: stik.  stēk (Opgrimbie), burgemeester, com. v.d. koningin  steek (Oirlo), Naaisteek: stik.  stēk (Opgrimbie), Steek.  stek (Tessenderlo), steekhoed: steekhood (Borgharen), steekje: Bij het naaien: trochelstek.  stekskə (Hamont), stekerd: sjtëkert (Gronsveld), stoot: stoeët (Lommel), suberhoed: [sic]  suberhood (Amstenrade), Maastrichtsch severoo. Sombrero? Superco: allerprachtigst.  süberrood (Valkenburg), suisse (fr.): sweͅs (Donk (bij Herk-de-Stad)), swəs (Halen, ... ), suissehoed (<fr.): swishut (Herk-de-Stad), swishyt (Spalbeek), [sic]  sweshut (Beverlo), Suisse hoed.  swisə hūt (Boekt/Heikant), suvarov: &lt; Souvarov, nl. steekhoed à la S.; verg. Keu. Suvveronestivvel, Gents sibero. [Verwijzing naar Alexander Suvarov (1729-1800)? cf. http://www.napoleonguide.com/soldiers_suvarov.htm]  severo (Maastricht), b.v. De kuüning van de sjöttery hèt nne - op. Zie ook afb. p. 435. NB: *sjtiëk (p. 460), 1. Steek. In alle bet. van het AN m.u.v. de bet. "steekhoed"= sivvro.  `sivvroo (Gronsveld), tik: WNT: tik (IV), De drijhoekige hoed eens priesters, fr. tricorne, heet in Br. en Kemp. ook tik. Van Dale: 4. tik, (gew.) steek, tikkenhaan.  tēͅk (Tongeren), tiphoed: WNT: tip (I), ss. tiphoed, priestersteek.  tiphoed (Rummen (WBD)), tuit: teut (Geulle, ... ), toot (Grathem), tōət (Kermt), tèùt (Einighausen), tööt (Klimmen), tø.ət (Opheers), tøt (Boorsem, ... ), tøͅyt (Sint-Truiden), Teut.  tø̄t (Leopoldsburg), tuithoed: tø͂ͅthōͅut (Lummen), Teuthoed.  tøthut (Beverlo), tweetimp: twîêtump (Puth) 2. steekhoed || [severo*]: steekhoed || De doorgehaalde draad in de groef; ook de manier van naaien. [N 60, 111a] || een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || een steek met een mes [ZND 07 (1924)] || In L 270: een laag klei van ongeveer 25 cm dik. [N 49, 3] || militaire steek, hoed met twee punten || priestersteek met een ronde luifel || schako: bekend soldatendeksel || sjako || sjako, stijf hoof militair hoofddeksel in de vorm van een afgeknotte kegel || steek [SGV (1914)], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m], [ZND m] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)] || steek: d) steekhoed, hoofddeksel || steekhoed [N 23 (1964)] || Stich, steek [ZND m] II-10, II-8, III-1-2, III-1-3
steek -als eenheid van maat engelse maat: eŋǝlsǝ mǭt (Roggel), engelse steek: engelse steek (Lommel, ... ), eŋǝlsǝ stę̄k (Maasbree), ęŋǝlsǝ stę̄k (Milsbeek), franse maat: frānsǝ mǭt (Roggel), franse steek: franse steek (Lommel), fransǝ stę̄k (Maasbree, ... ), hollandse maat: hǫlansǝ mǭt (Roggel), schoensmaat: šoŋsmoas (Bleijerheide), steek: stik (Bilzen), stę̄k (Dilsen, ... ), štiǝk (Montzen) Benaming voor verschillende maten of de eenheid van maat. Er zijn diverse eenheidsmaten van de schoenmakers. Men kent een Franse steek van 2/3 cm en een Engelse van 8,5 mm. Volgens de informant van L 293 wordt de Hollandse maat weinig gebruikt; bij deze is maat 45 30 cm. De Franse maatberekening berust op het berekenen van de balmaat en de andere maten op de lengte van de leest, die in Franse steken is aangeduid. De verhouding van steken tot centimeters is: drie steken is gelijk aan twee cm. [N 60, 152c] II-10
steek met drie hoeken advocatenhoed: avəkotəhut (Herk-de-Stad), baret (<fr.): baret (Eksel), barĕt (Maaseik), bareͅt (Rotem), barèt (Einighausen), beͅrat (Millen), bonnet (<oudfr.): bennet (Rummen (WBD)), boneͅt`ə (Opglabbeek), bonnet (Hoensbroek, ... ), boͅneͅt (Borlo), bretje (<fr.): bərèkə (Bree), driebluts: dreͅibløͅts (Val-Meer), droͅibløͅts (Zichen-Zussen-Bolder), driesteek: dreistaek (Sevenum), dreisteek (Maastricht, ... ), drēstek (Hasselt), dreͅistek (Spalbeek), driesjteek (Munstergeleen), drietent: drietent(je) (Neerpelt), drietenter: drietenter (Neerpelt), drietimp: drietump (Puth), [Vgl. WLD I.1, p. 56: timp, t[mp;  drietump (Schinveld), drietip: dreitiep (Eijsden), drietip (Stevensweert), [NB tip/top, vgl. WLD I.3, p. 36]  driejtup (Tungelroy), dritup(ke) (Kaulille), drītøp (Bocholt), drietips: dreͅiteps (Eigenbilzen), drietuit: dra.itø:t (Paal), draaiteut (Mal), dre.jtø.ət (Opheers), drejtøt (Boorsem, ... ), drēͅjtøt (Opheers), drēͅtōt (Riksingen), drēͅtoͅut (Borgloon), drēͅtøͅyt (Sint-Truiden), dre͂itōət (Borgloon), dreͅitøt (Zolder), dreͅiətoət (Brustem), drieteut (Sittard), drijtøt (Mechelen-aan-de-Maas), driŭĕ-tööt (Klimmen), drèteut (Sint-Truiden), drètøt (Diepenbeek), Dreiteut.  dretøt (Beringen), dreͅitøt (Beverlo), Drieteut.  drēͅtøt (Beverlo), drät"t (Leopoldsburg), vroeger  drieteut (Oirsbeek), drietuitel: drieteutel (Sittard), kalotje (<fr.): kaløͅtšə (Teuven), kwaak: kwaak (Amstenrade), pastoorhoed: pəstuwərhuət (Kermt), pastoorshoed: pasturshut (Herk-de-Stad), pastuwərshuwt (Zelem), schapje: [sic]  šapkə (Tongeren), steek: sjtièk (Oirsbeek), steek (Kwaadmechelen), stīēk (Oost-Maarland), stjeek (Nunhem), tricorne (fr.): [Van Dale: tricorne (Fr.), driekantige hoed of steek]  trikōͅR (Hasselt), tuit: teut (Ulestraten), toot (Grathem), tuut (Bree), téut (Swalmen), tøͅət (Halen), tuithoed: tø͂ͅthōͅut (Lummen) steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-3-3
steekband koningschoor: kø̜nekšōr (Bleijerheide), schoor: šǭr (Mechelen, ... ), trekplaat: trękplǭt (Ottersum), windschoor: wentjšǭr (Posterholt, ... ), windveer: węjnt˲vē̜r (Geulle) Schoor van nok naar spantbeen of van gording naar spantbeen om het uit elkaar gaan van de kap te voorkomen. [N 54, 167] II-9