25987 |
standerd |
draagbalk:
draagbalk (L300p Beesel),
koning:
koning (L292p Heythuysen, ...
L432a Koningsbosch,
L381b Peij),
kȳǝneŋ (Q193p Gronsveld),
kø̄neŋ (L430p Einighausen, ...
L330p Herten),
spil:
spel (L371p Ophoven),
špel (L292p Heythuysen),
staak:
staak (P046p Linkhout),
stǭk (K353p Tessenderlo),
staander:
staander (P046p Linkhout),
stø̜̄ndǝr (L423p Stokkem),
staanderd:
stǭndǝrt (L289p Weert),
staanderik:
standǝrek (L420p Rotem),
stándǝrek (L355p Peer),
stɛnjǝrek (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
standaard:
standaard (L300p Beesel, ...
L326p Grathem,
L292p Heythuysen,
L267p Maasbree,
L288p Nederweert,
Q036p Nuth,
K357p Paal,
L381b Peij,
L210p Venray,
L289p Weert,
L213p Well),
standārt (Q009p Maasmechelen),
štandārt (Q193p Gronsveld),
standaardbalk:
standaardbalk (L327p Beegden),
stander:
standǝr (L286p Hamont, ...
L291p Helden),
stɛnjǝr (L324p Baexem, ...
L320a Ell),
štɛnjǝr (L327p Beegden, ...
L300p Beesel,
L330p Herten,
L383p Melick),
standerd:
standǝrt (L265c Beringe, ...
L353p Eksel,
L288b Laar,
P051p Lummen,
L265p Meijel,
L216p Oirlo,
K353p Tessenderlo),
štandǝrt (Q019p Beek)
|
De zware verticale houten balk waar de vierkante romp of molenkast van de standerdmolen op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42a; A 42A, 90; Sche 12]
II-3
|
25988 |
standerdband |
band:
bantj (L321p Neeritter, ...
L318p Stramproy),
knuppelband:
knø̜pǝlba.nt (L289p Weert),
trekband:
trękbanjt (L330p Herten)
|
De brede ijzeren band ter versteviging om de standerdnok. [N O, 42b]
II-3
|
25998 |
standerdhals |
kastdeel:
kas˱dęj.l (L289p Weert)
|
Het rond afgewerkte bovenste gedeelte van de standerd waarop de standerdnok rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42p]
II-3
|
25960 |
standerdmolen |
gesloten standerdmolen:
gǝšlǭtǝ štandǝrtmø̄lǝ (L330p Herten),
kas:
kas (L327p Beegden, ...
Q019p Beek,
L300p Beesel,
Q193p Gronsveld,
L319p Molenbeersel,
Q015p Stein,
K353p Tessenderlo),
kasmolen:
kas[molen] (L324p Baexem, ...
L327p Beegden,
L300p Beesel,
Q011p Boorsem,
L421p Dilsen,
L353p Eksel,
L286p Hamont,
L292p Heythuysen,
L325p Horn,
L370p Kessenich,
L369p Kinrooi,
L288b Laar,
L377p Maasbracht,
L267p Maasbree,
L292a Maxet,
L319p Molenbeersel,
Q036p Nuth,
L371p Ophoven,
L288a Ospel,
L355p Peer,
L420p Rotem,
L313p Sint Huibrechts Lille,
L385p Sint Odilienberg,
L423p Stokkem,
L318p Stramproy),
kàsmēǝlǝ (L355p Peer),
kast:
kast (L320a Ell, ...
L369p Kinrooi,
L288a Ospel,
L374p Thorn,
L289p Weert),
kastmolen:
kast[molen] (L325p Horn, ...
L319p Molenbeersel,
L288p Nederweert,
L288a Ospel,
L375p Wessem),
kastmolen (L250p Arcen, ...
L192p Bergen,
L326p Grathem,
L268p Velden,
L213p Well),
kāst[molen] (L265p Meijel, ...
L209p Merselo),
staakmolen:
staakmolen (Q113p Heerlen, ...
P057p Kuringen),
stākmø̄lǝ (P051p Lummen),
staanderdmolen:
stǭndǝrtmyǝlǝ (L289p Weert),
standaard:
standaard (L328p Heel, ...
L292p Heythuysen,
Q112p Voerendaal),
standaardkast:
standaardkast (L210p Venray),
standaardmolen:
standaardmolen (L164p Gennep, ...
L165p Heijen,
L291p Helden,
L292p Heythuysen,
L321p Neeritter,
L163p Ottersum,
L381b Peij,
L318p Stramproy),
standārt[molen] (L419p Elen, ...
L211p Leunen,
L245p Meterik,
L289p Weert),
štandārt[molen] (L300p Beesel),
standardmolen:
standardmolen (L326p Grathem),
stander:
štɛnjǝr (L327p Beegden),
standerdkast:
standǝrtkast (L216p Oirlo),
standerdmolen:
standǝrt[molen] (L265c Beringe, ...
L320a Ell,
L246p Horst,
P046p Linkhout,
L377p Maasbracht,
L265p Meijel,
L420p Rotem,
L378p Stevensweert,
L246a Swolgen),
štandǝrt[molen] (Q019p Beek, ...
L430p Einighausen),
štanjǝr(t)[molen] (L383p Melick),
standerik:
standǝrek (P051p Lummen, ...
K357p Paal,
L355p Peer),
stɛnjǝrek (L371p Ophoven),
standermolen:
standǝr[molen] (L286p Hamont, ...
L432p Susteren)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
25999 |
standerdnok |
hoed:
hoed (L289p Weert),
kopje:
kø̜pkǝ (L330p Herten),
nok:
nǫk (P051p Lummen, ...
L321p Neeritter,
K357p Paal,
L318p Stramproy,
Q112p Voerendaal)
|
Het bovenste pinvormige uiteinde van de standerd waar de steenbalk op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42q]
II-3
|
30590 |
standolie |
dikke lijnolie:
dikǝ līnǭǝlex (Q203p Gulpen),
dubbel gekookte lijnolig:
dø̜bǝl gǝkǭk˱dǝ līnǭlex (Q111p Klimmen),
gegelatineerde lijnolie:
gǝžɛlatinērdjǝ līnǭli (L330p Herten),
lijnolie:
lijnōli (L267p Maasbree),
standolie:
stant˱oli (L265p Meijel),
stant˱ōli (Q071p Diepenbeek, ...
L267p Maasbree),
stānt˱øǝli (K353p Tessenderlo),
štantj˱uǝli (L328p Heel),
štantj˱ǭli (L426p Buchten, ...
L330p Herten),
štant˱ǭli (Q111p Klimmen),
štant˱ǭli. (Q032p Schinnen),
standolig:
štant˱ǫalex (Q113p Heerlen),
standöl:
štant˱ø̜al (Q121p Kerkrade)
|
Lijnolie die gedurende 8 à 10 uur tot 3000 C. werd verhit. De lijnolie wordt daardoor stroperig en lichtgeel of groen van kleur. [N 67, 13d]
II-9
|
30602 |
standolieverf |
ouderwetse oligsverf:
awǝrwɛtsǝ ǭlexs˲vɛrǝf (Q111p Klimmen),
standlak:
štantlak (Q113p Heerlen, ...
Q111p Klimmen),
standolie:
stanøǝli (K353p Tessenderlo),
standolieverf:
stant˱olivɛ̄rǝf (L265p Meijel),
stant˱ōlivęrǝf (Q071p Diepenbeek),
stant˱ōlivɛrǝf (L267p Maasbree),
štantj˱uǝlivęrǝf (L328p Heel),
štantj˱ǭli.vɛrf (Q032p Schinnen),
štantj˱ǭlive̜rǝf (L330p Herten),
štant˱ǭlivęrǝf (Q111p Klimmen),
standoligsverf:
štant˱ǭǝlexs˲vɛrǝf (Q203p Gulpen),
standverf:
stānt˲vɛ̄rǝf (L163p Ottersum),
štantj˲vęrǝf (L330p Herten),
štant˲vɛrǝf (Q121p Kerkrade)
|
Verf die is samengesteld uit oude standolie, terpentijnolie en zuivere verfstoffen. Standolieverf wordt vooral voor schilderwerk binnenshuis gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19d]
II-9
|
30434 |
standvink |
doorgaande stijl:
dørǝx˲gǭndǝ štī.l (Q204a Mechelen),
staander:
stondǝr (L163p Ottersum),
standvink:
stānt˲veŋk (L163p Ottersum),
štantj˲veŋk (L387p Posterholt),
stut:
štø̜t (L330p Herten)
|
Houten stijl die de moerbalk en de balklaag ondersteunt. Zie ook afb. 70. [N 54, 120d]
II-9
|
29916 |
stankafsluiters |
syphons:
sifoŋs (L297p Belfeld)
|
Gresbuizen met speciale vorm die verhinderen dat stank en gassen die zich in een afvoerleiding ontwikkelen, in huizen enz. terecht kunnen komen. [monogr.]
II-8
|
32264 |
stapel duigen |
duigenstapel:
dē̜gǝstāpǝl (Q002p Hasselt),
schrank:
šraŋk (L329p Roermond)
|
Een hoeveelheid opgestapelde duigen. In Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) werden als basis voor zoɛn stapel duigen mergelblokken gebruikt. Daarop werd een laag glasgruis aangebracht, vervolgens stro en tenslotte een laag hout.' [N E, 14a]
II-12
|