e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
standerd draagbalk: draagbalk (Beesel), koning: koning (Heythuysen, ... ), kȳǝneŋ (Gronsveld), kø̄neŋ (Einighausen, ... ), spil: spel (Ophoven), špel (Heythuysen), staak: staak (Linkhout), stǭk (Tessenderlo), staander: staander (Linkhout), stø̜̄ndǝr (Stokkem), staanderd: stǭndǝrt (Weert), staanderik: standǝrek (Rotem), stándǝrek (Peer), stɛnjǝrek (Neeritter, ... ), standaard: standaard (Beesel, ... ), standārt (Maasmechelen), štandārt (Gronsveld), standaardbalk: standaardbalk (Beegden), stander: standǝr (Hamont, ... ), stɛnjǝr (Baexem, ... ), štɛnjǝr (Beegden, ... ), standerd: standǝrt (Beringe, ... ), štandǝrt (Beek) De zware verticale houten balk waar de vierkante romp of molenkast van de standerdmolen op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42a; A 42A, 90; Sche 12] II-3
standerdband band: bantj (Neeritter, ... ), knuppelband: knø̜pǝlba.nt (Weert), trekband: trękbanjt (Herten) De brede ijzeren band ter versteviging om de standerdnok. [N O, 42b] II-3
standerdhals kastdeel: kas˱dęj.l (Weert) Het rond afgewerkte bovenste gedeelte van de standerd waarop de standerdnok rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42p] II-3
standerdmolen gesloten standerdmolen: gǝšlǭtǝ štandǝrtmø̄lǝ (Herten), kas: kas (Beegden, ... ), kasmolen: kas[molen] (Baexem, ... ), kàsmēǝlǝ (Peer), kast: kast (Ell, ... ), kastmolen: kast[molen] (Horn, ... ), kastmolen (Arcen, ... ), kāst[molen] (Meijel, ... ), staakmolen: staakmolen (Heerlen, ... ), stākmø̄lǝ (Lummen), staanderdmolen: stǭndǝrtmyǝlǝ (Weert), standaard: standaard (Heel, ... ), standaardkast: standaardkast (Venray), standaardmolen: standaardmolen (Gennep, ... ), standārt[molen] (Elen, ... ), štandārt[molen] (Beesel), standardmolen: standardmolen (Grathem), stander: štɛnjǝr (Beegden), standerdkast: standǝrtkast (Oirlo), standerdmolen: standǝrt[molen] (Beringe, ... ), štandǝrt[molen] (Beek, ... ), štanjǝr(t)[molen] (Melick), standerik: standǝrek (Lummen, ... ), stɛnjǝrek (Ophoven), standermolen: standǝr[molen] (Hamont, ... ) Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93] II-3
standerdnok hoed: hoed (Weert), kopje: kø̜pkǝ (Herten), nok: nǫk (Lummen, ... ) Het bovenste pinvormige uiteinde van de standerd waar de steenbalk op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42q] II-3
standolie dikke lijnolie: dikǝ līnǭǝlex (Gulpen), dubbel gekookte lijnolig: dø̜bǝl gǝkǭk˱dǝ līnǭlex (Klimmen), gegelatineerde lijnolie: gǝžɛlatinērdjǝ līnǭli (Herten), lijnolie: lijnōli (Maasbree), standolie: stant˱oli (Meijel), stant˱ōli (Diepenbeek, ... ), stānt˱øǝli (Tessenderlo), štantj˱uǝli (Heel), štantj˱ǭli (Buchten, ... ), štant˱ǭli (Klimmen), štant˱ǭli. (Schinnen), standolig: štant˱ǫalex (Heerlen), standöl: štant˱ø̜al (Kerkrade) Lijnolie die gedurende 8 √† 10 uur tot 3000 C. werd verhit. De lijnolie wordt daardoor stroperig en lichtgeel of groen van kleur. [N 67, 13d] II-9
standolieverf ouderwetse oligsverf: awǝrwɛtsǝ ǭlexs˲vɛrǝf (Klimmen), standlak: štantlak (Heerlen, ... ), standolie: stanøǝli (Tessenderlo), standolieverf: stant˱olivɛ̄rǝf (Meijel), stant˱ōlivęrǝf (Diepenbeek), stant˱ōlivɛrǝf (Maasbree), štantj˱uǝlivęrǝf (Heel), štantj˱ǭli.vɛrf (Schinnen), štantj˱ǭlive̜rǝf (Herten), štant˱ǭlivęrǝf (Klimmen), standoligsverf: štant˱ǭǝlexs˲vɛrǝf (Gulpen), standverf: stānt˲vɛ̄rǝf (Ottersum), štantj˲vęrǝf (Herten), štant˲vɛrǝf (Kerkrade) Verf die is samengesteld uit oude standolie, terpentijnolie en zuivere verfstoffen. Standolieverf wordt vooral voor schilderwerk binnenshuis gebruikt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [N 67, 19d] II-9
standvink doorgaande stijl: dørǝx˲gǭndǝ štī.l (Mechelen), staander: stondǝr (Ottersum), standvink: stānt˲veŋk (Ottersum), štantj˲veŋk (Posterholt), stut: štø̜t (Herten) Houten stijl die de moerbalk en de balklaag ondersteunt. Zie ook afb. 70. [N 54, 120d] II-9
stankafsluiters syphons: sifoŋs (Belfeld) Gresbuizen met speciale vorm die verhinderen dat stank en gassen die zich in een afvoerleiding ontwikkelen, in huizen enz. terecht kunnen komen. [monogr.] II-8
stapel duigen duigenstapel: dē̜gǝstāpǝl (Hasselt), schrank: šraŋk (Roermond) Een hoeveelheid opgestapelde duigen. In Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) werden als basis voor zoɛn stapel duigen mergelblokken gebruikt. Daarop werd een laag glasgruis aangebracht, vervolgens stro en tenslotte een laag hout.' [N E, 14a] II-12