29202 |
spoelbek |
kop van de spoel:
kǫp van dǝ spūǝl (L318p Stramproy),
spits:
(mv)
špetsǝ (Q284p Eupen)
|
Elk van de twee puntige, ijzeren uiteinden van de weefspoel. [N 39, 105g]
II-7
|
19798 |
spoelen |
de was opspoelen:
də wɛ̄š˂ opšpø̄lə (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chèvremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide/Onderspekholz,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
schuins spoelen:
šø̜ns spulǝ (L318p Stramproy),
spoelen:
spōlǝn (Q017p Elsloo),
špǫwlǝ (Q284p Eupen)
|
de was opspoelen || Het kettinggaren of inslaggaren opspoelen van strengen of klossen op scheerklossen of spoelpijpen door middel van een pijpenspoel en kroon of een spoelmachine. [N 39, 55c; N 39, 100a]
II-7, III-2-1
|
29206 |
spoeler |
spoeler:
špǫwlǝr (Q284p Eupen),
spoeljong:
špǫwljoŋ (Q284p Eupen)
|
Man of jongen die het werk van het spoelen van kettinggaren en/of van inslaggaren verricht. [N 39, 55d; N 39, 100b; monogr.]
II-7
|
29200 |
spoelgaatjes |
gaatjes:
gɛ̄tjǝs (L318p Stramproy),
ogen:
ǫwǝ (Q284p Eupen)
|
Gaatjes in de wand van de weefspoel waardoor de inslagdraad naar buiten komt. [N 39, 105e]
II-7
|
27815 |
spoelkop |
spoelkop:
spoelkop (Q000 Zie mijnen
[(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]
[Domaniale, Wilhelmina]),
špø̄lkop (Q113p Heerlen
[(Oranje-Nassau I-IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
špø̄lkǫp (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
, ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]
Q121p Kerkrade
[(Domaniale / Wilhelmina)]
[Domaniale]),
waterhamerspoelkop:
wātǝrhāmǝršpø̄lkop (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een op het boorwerktuig aangebracht onderdeel dat het mogelijk maakt water via het holle boorijzer in het boorgat te spuiten. [monogr.; N 95, 779]
II-5
|
29265 |
spoelpijp |
garenspoel:
gārǝšpǫwl (Q284p Eupen),
pijp:
(mv)
pīpǝ (Q284p Eupen),
pijpje:
pipkǝ (L318p Stramproy)
|
Het lege of volle pijpje of klosje voor het inslaggaren dat in de weefspoel geplaatst wordt. [N 39, 100c; N 39, 100d]
II-7
|
29199 |
spoelriem |
priem:
pręjm (Q284p Eupen),
spil:
špęl (Q284p Eupen),
stutpijp en spander:
stø̜tpīp ɛn spandǝr (L318p Stramproy)
|
Een spilletje, met eventueel daarlangs een veer, in de weefspoel waarop de spoelpijp met inslaggaren wordt bevestigd en kan draaien. [N 39, 105d; monogr.]
II-7
|
29201 |
spoelrollen |
rolletjes:
rø̜lkǝs (L318p Stramproy)
|
De rolletjes die soms onder de weefspoel zitten. [N 39, 105f]
II-7
|
29207 |
spoelster |
spoelerse:
špǫwlǝšǝ (Q284p Eupen),
spoelschop:
špolšup (Q284p Eupen)
|
Het meisje of de vrouw die het werk van het spoelen van kettinggaren en/of inslaggaren verricht. Het woordtype spoelschop is een spottende benaming. [N 39, 55e; N 39, 100b; monogr.]
II-7
|
22303 |
spoetnik? |
spoetnik:
spoetnik (Q001p Zonhoven)
|
Spoetnik: *2. Duivenslag van recenter model.
III-3-2
|