30126 |
spijkerribben |
baddingen:
badeŋǝ (Q095a Oud-Caberg),
bruggen:
brø̜gǝ (Q003p Genk),
bręjgǝ (L364p Meeuwen),
draagbalkjes:
drāx˱bɛlǝkskǝs (L270p Tegelen),
houten vloerbalken:
howtǝ vlūrbɛlǝk (L382p Montfort),
keperen:
kɛfǝrǝ (Q121c Bleijerheide, ...
Q121p Kerkrade),
kepers:
kēpǝrs (K278p Lommel),
kē̜pǝš (Q111p Klimmen),
ontlastingsbalken:
ontlasteŋs˱bɛlǝk (L364p Meeuwen),
poutrelles:
pǝtręls (K353p Tessenderlo),
ribben:
rebǝ (L163p Ottersum),
røbǝ (L320a Ell, ...
Q202p Eys,
L291p Helden,
L290p Panningen,
L318b Tungelroy,
L289p Weert),
spijkerribben:
spęjkǝrrebǝ (L265p Meijel),
špęjkǝrrøbǝ (Q113p Heerlen),
treven:
trēvǝ (Q098p Schimmert),
trē̜vǝ (Q099q Rothem),
vloerbalken:
vlūrbalǝkǝ (Q095p Maastricht, ...
L321p Neeritter),
vloerribben:
vlurrebǝ (L211p Leunen),
vloerribjes:
vlūrrø̜pkǝs (L289p Weert),
vulbalkjes:
vø̜lbɛlǝkskǝs (L270p Tegelen)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
31967 |
spijkers doorknippen |
afknijpen:
afknīpǝ (L387p Posterholt),
āfknīpǝ (L328p Heel),
afpitsen:
āfpetšǝ (Q018p Geulle),
doorknijpen:
dørǝxknī.pǝ (Q204a Mechelen),
dørǝxknīpǝ (Q121c Bleijerheide),
dōrknīpǝ (L299p Reuver),
doorknippen:
dø̜rknipǝ (L163p Ottersum),
dōrknepǝ (L271p Venlo),
doornijpen:
dōrnīpǝ (L330p Herten),
doorpitsen:
dørpetsǝ (K353p Tessenderlo),
dø̄petsǝ (K317p Leopoldsburg),
knijpen:
knīpǝ (L330p Herten),
knippen:
knepǝ (L330p Herten),
overpitsen:
iǝvǝrpetsǝ (Q083p Bilzen),
ōvǝrpetsǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Spijkers met behulp van de nijptang af- of doorknippen. Bij alle opgaven uit dit lemma hoort het plaatselijke dialectwoord voor spijker als object. [N 53, 154b]
II-12
|
31966 |
spijkers uittrekken |
deruit rijten:
drūtr ̇ītǝ (L330p Herten),
deruit trekken:
drūttrękǝ (L330p Herten, ...
L385p Sint Odilienberg),
trekken:
trękǝ (L328p Heel),
uithalen:
ø̜jthǭlǝ (K317p Leopoldsburg),
uittrekken:
uttrękǝ (Q015p Stein),
yttrękǝ (L163p Ottersum),
øttrɛkǝ (K353p Tessenderlo),
ū.ttrękǝ (Q204a Mechelen),
ūstrękǝ (Q121c Bleijerheide),
ūttrekǝ (L387p Posterholt),
ūttrękǝ (L330p Herten, ...
L299p Reuver,
L271p Venlo),
ǫwttrękǝ (Q083p Bilzen)
|
Spijkers met behulp van de nijptang, de spijkertrekker of de klauwhamer uit het hout trekken. Bij alle opgaven uit dit lemma hoort het plaatselijke dialectwoord voor spijker als object. [N 53, 154a]
II-12
|
30859 |
spijkertang |
kraaibek:
krę̄bɛk (Q083p Bilzen),
krɛjbɛk (L293p Roggel),
mussebek:
mø̜šǝbɛk (L387p Posterholt),
pince:
pezǝ (Q001p Zonhoven)
|
Kleine nijptang met taps toelopende punten. [N 60, 184d]
II-10
|
30860 |
spijkertrekker |
breekijzer:
brē̜k˱īzǝr (L387p Posterholt, ...
L299p Reuver),
koeienvoet:
kujǝvut (K317p Leopoldsburg),
koepoot:
koepoot (K278p Lommel),
kupōt (Q015p Stein),
koetand:
kūtant (Q083p Bilzen),
koevoet:
kujvut (K317p Leopoldsburg),
kuvos (Q121c Bleijerheide),
kuvut (L385p Sint Odilienberg),
kuvōt (L330p Herten, ...
L299p Reuver),
kuvūt (L163p Ottersum),
kuwvōt (L387p Posterholt),
køjvūt (K353p Tessenderlo),
kōvōt (Q018p Geulle),
kūvūt (Q083p Bilzen),
krammetjeshaakje:
kramǝkǝshǫkskǝ (K317p Leopoldsburg),
nagelentrekker:
niǝgǝltrękǝr (L328p Heel),
nē̜gǝltrękǝr (L330p Herten, ...
L385p Sint Odilienberg,
Q015p Stein),
nīǝgǝltrękǝr (Q204a Mechelen),
nagelijzer:
nagelijzer (L421p Dilsen),
nālīzǝr (Q121c Bleijerheide),
nageltrekker:
nāgǝltrękǝr (L163p Ottersum, ...
L270p Tegelen,
L271p Venlo),
ossenpoot:
ǫsǝpūǝt (P213p Niel-Bij-Sint-Truiden),
sloopijzer:
slōp˱īzǝr (L271p Venlo),
tacksenwipper:
tɛksǝwepǝr (L265p Meijel),
trektang:
trektang (K278p Lommel),
trektaŋ (Q253p Montzen),
voet:
vōt (L328p Heel),
voetje:
vø̄tjǝ (L328p Heel)
|
De algemene benaming voor verschillende soorten metalen werktuigen met klauwvormige bek waarmee spijkers e.d. kunnen worden uitgetrokken. Zie ook afb. 96. De benamingen koevoet e.d., breekijzer en sloopijzer duiden een ijzeren hefboom van 90 tot 120 cm lang aan, die van onderen eindigt in een schuinstaande, gespleten klauw. Het werktuig wordt onder meer gebruikt bij sloopwerk en om spijkers uit te trekken. Zie ook het lemma ɛkoevoet, hefboomɛ in Wld II.11, pag. 8.' [N 53, 140-141; monogr.] || Het speciale, ijzeren werktuigje om spijkers uit te trekken. Zie afb. 10. [N 60, 184c]
II-10, II-12
|
27022 |
spijlen aan de achterwand van de veenkruiwagen |
latten:
latǝ (L245p Meterik, ...
L288a Ospel),
spillen:
spelǝ (L244b Griendtsveen, ...
L265p Meijel,
L266p Sevenum)
|
[II, 70e]
II-4
|
33133 |
spikken |
beurzen:
bursǝn (L159a Middelaar),
blees:
blē̜ǝ.s (P224p Boekhout),
bousters:
bousters (L247p Broekhuizen, ...
L214p Wanssum,
Q001p Zonhoven),
bǫu̯stǝrs (L371a Geistingen, ...
L321p Neeritter),
bouten:
bǫu̯tǝ (L372p Maaseik),
buisterkes:
buisterkes (Q014p Urmond),
graan met potjes:
graan met potjes (P044p Zelem),
huisjes:
hø̜i̯skǝs (L382p Montfort),
kafpellen:
kafpɛlǝ (K357p Paal),
klijen:
klē̜ǝ (Q078p Wellen),
klīǝ (Q019p Beek),
monniken:
mønikǝ (L426z Holtum),
mønǝkǝ (Q022p Munstergeleen, ...
Q020p Sittard),
mø̜nǝkǝ (L425p Grevenbicht / Papenhoven),
mǫnǝkǝ (Q014p Urmond),
spikken:
spekǝ(n) (P120p Alken, ...
Q083p Bilzen,
Q121c Bleijerheide,
P218p Borlo,
L426p Buchten,
P182p Buvingen,
P049p Donk,
L419p Elen,
P186p Gelinden,
P175p Gingelom,
P184p Groot-Gelmen,
Q170p Grote-Spouwen,
L366p Gruitrode,
P048p Halen,
P197p Heers,
Q094p Hees,
Q077p Hoeselt,
Q100p Houthem,
Q157p Jesseren,
P219p Jeuk,
P180p Kerkom,
L370p Kessenich,
Q088p Lanaken,
K278p Lommel,
L372p Maaseik,
P220p Mechelen-Bovelingen,
P214p Montenaken,
P213p Niel-Bij-Sint-Truiden,
Q098p Schimmert,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
Q096d Smeermaas,
L374p Thorn,
Q178p Val-Meer,
Q091p Veldwezelt,
P174p Velm,
Q172p Vroenhoven,
Q084p Waltwilder,
Q094b Wolder / Oud-Vroenhoven / Wiler),
spi.kǝ (Q174p Herderen, ...
Q168a Rijkhoven,
Q154p Sint-Huibrechts-Hern,
Q080p Vliermaal,
Q155p Werm),
spikǝ (P179p Aalst, ...
Q163p Berg,
P187p Berlingen,
Q083p Bilzen,
P113p Binderveld,
P224p Boekhout,
Q160p Bommershoven,
Q156p Borgloon,
Q159p Broekom,
P178p Brustem,
Q242p Diets-Heur,
P115p Duras,
Q087p Gellik,
Q153p Gors-Opleeuw,
Q079p Guigoven,
P195p Gutschoven,
P173p Halmaal,
Q164p Heks,
P188p Hoepertingen,
Q165p Hopmaal,
Q188p Kanne,
Q152p Kerniel,
Q240p Lauw,
Q089p Martenslinde,
P176a Melveren,
Q169p Membruggen,
Q177p Millen,
Q199p Moelingen,
Q090p Mopertingen,
Q182p Nerem,
P117p Nieuwerkerken,
Q157a Overrepen,
Q161p Piringen,
Q175p Riemst,
P223p Rukkelingen-Loon,
Q168p s-Herenelderen,
P176p Sint-Truiden,
Q181p Sluizen,
Q162p Tongeren,
P121p Ulbeek,
Q178p Val-Meer,
Q166p Vechmaal,
Q171p Vlijtingen,
P192p Voort,
P227p Vorsen,
P172p Wilderen,
Q079a Wintershoven,
P177p Zepperen,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
špekǝ (L325p Horn),
špikǝ (Q196a Banholt, ...
Q193p Gronsveld,
Q203p Gulpen,
Q113p Heerlen,
Q112a Heerlerheide,
Q204a Mechelen,
Q196p Mheer,
Q033p Oirsbeek,
Q198b Oost-Maarland,
Q247a Sint-Pieters-Voeren,
Q101p Valkenburg,
Q117a Waubach),
(enkelv)
spek (Q011p Boorsem, ...
L430p Einighausen,
Q007p Eisden,
Q018p Geulle,
L425p Grevenbicht / Papenhoven,
L422p Lanklaar,
Q006p Leut,
Q009p Maasmechelen,
L424p Meeswijk,
Q018a Moorveld,
L427p Obbicht,
Q010p Opgrimbie,
L371p Ophoven,
Q012p Rekem,
L420p Rotem,
L423p Stokkem,
Q013p Uikhoven,
Q014p Urmond),
špek (L429p Guttecoven, ...
L426z Holtum,
Q100p Houthem,
Q022p Munstergeleen,
Q020p Sittard,
L432p Susteren,
Q097p Ulestraten),
špik (Q111p Klimmen, ...
Q032a Puth,
Q111q Ransdaal,
Q099q Rothem,
Q112z Ten Esschen,
Q112b Ubachsberg),
spiktarwe:
spe.ktɛrǝf (Q072p Beverst, ...
Q071p Diepenbeek,
Q082p Munsterbilzen,
Q080p Vliermaal),
veisters:
vęi̯.stǝrs (L312p Neerpelt),
vlimmen:
vlømǝ (L324p Baexem, ...
L320a Ell),
vlęmǝ (Q002p Hasselt)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
29130 |
spil |
as:
as (L432p Susteren, ...
K353p Tessenderlo),
asje:
ɛskǝ (Q005p Zutendaal),
hoofdbaluster:
hōf˱bǝløstǝr (L387p Posterholt),
naald:
nǫwlt (P219p Jeuk),
nǭlt (Q111p Klimmen),
naaldetang:
nǭldǝtaŋ (L269b Boekend),
pin:
pin (Q099p Meerssen, ...
Q098p Schimmert),
posten:
dǝr pǫstǝ (Q121c Bleijerheide),
rolletje:
rø̜lkǝ (Q197p Noorbeek),
spil:
spel (Q083p Bilzen, ...
Q018p Geulle,
L289b Leuken,
L163p Ottersum,
Q015p Stein,
P058p Stevoort,
L289p Weert),
spil (L163p Ottersum),
špel (Q284p Eupen, ...
L291p Helden,
L387p Posterholt,
L385p Sint Odilienberg),
vleugele-as:
vlø̄gǝlǝ-as (L266p Sevenum),
vleugelnaald:
vlø̄gǝlnǭltj (L429p Guttecoven)
|
De pin middendoor de u-vormige vleugel. Spil met vleugel en klos worden ieder afzonderlijk gedraaid door middel van de dubbele snaar, de trendel en de snaarschijf aan de klos (Grothe, pag. 284). Volgens de informant van L 291 draaide de spil in twee tongen van hardleer, die in de houten paaltjes waren bevestigd en gesmeerd werden met spekzwoerd. Door zijdelings wegdraaien van de spil kon men de as vrijmaken en de klos eruit nemen en erin zetten. [N 34, B17] || De spil van de pijpenspoel, aangedreven via een drijfriem door middel van het spoelwiel, waarop de spoelpijpen ronddraaien bij het spoelen. [N 39, 101c] || Van een spiltrap de stijl waarin de treden die de kwart- of halfslag volgen, zijn ingesloten. [N 55, 103]
II-7, II-9
|
34592 |
spil van de berries |
bergpin:
børxpen (L332p Maasniel),
berrienagel:
bęrināgǝl (K358p Beringen),
berriepriem:
børiprēm (L322a Nunhem),
berriespil:
bø̜rispel (K278p Lommel),
bout:
bot (Q156p Borgloon
[(mv bodǝ)]
),
bou̯t (Q020p Sittard, ...
Q014p Urmond,
L289p Weert),
bōu̯ǝt (P048p Halen, ...
P054p Spalbeek),
bǭt (K318p Berverlo, ...
P044p Zelem),
bǭu̯t (L420p Rotem, ...
Q001p Zonhoven),
(mv)
buǝt (Q078p Wellen),
bø̜̄t (Q033p Oirsbeek),
brakkenbout:
brakǝbǫu̯t (L434p Limbricht),
degen:
dēgǝ (Q101p Valkenburg),
dɛ̄gǝ (Q117a Waubach),
draaibout:
dręi̯bǫu̯t (L383p Melick),
draaispil:
drɛi̯špil (L270p Tegelen),
draaistang:
drɛi̯staŋ (L382p Montfort),
gestelbout:
gǝštęlbǫu̯t (Q111p Klimmen),
gestelhout:
gǝštęlhǫu̯t (Q111p Klimmen),
gestelnagel:
gǝštɛlnāgǝl (Q204a Mechelen),
ijzer:
ai̯zǝr (Q176a Ketsingen),
ijzeren staaf:
izere stāf (L317p Bocholt, ...
L316p Kaulille),
karbout:
kãrbǫu̯t (Q096d Smeermaas),
karnagel:
karnāgǝl (L416p Opglabbeek),
kārnāgǝl (Q204a Mechelen),
kē̜rnōgǝl (K257p Oelegem),
karpin:
kęrpen (L324p Baexem),
karrenbout:
karǝbǫu̯t (Q032a Puth),
karspil:
karspel (L244c America),
karspil (L211p Leunen),
kipspil:
kepspel (L422p Lanklaar),
kipspil (L268p Velden),
pegel:
pigǝlǝ (Q093p Rosmeer),
pēgǝl (L416p Opglabbeek),
pēl (L289p Weert),
pīgǝl (Q077p Hoeselt, ...
Q176a Ketsingen),
piel:
pīl (L290p Panningen, ...
Q162p Tongeren),
pin:
pen (L320a Ell, ...
L322p Haelen,
L330p Herten,
Q039p Hoensbroek,
K278p Lommel,
Q197p Noorbeek,
Q162p Tongeren,
L318b Tungelroy),
penǝ (L384p Herkenbosch, ...
L331p Swalmen),
pęn (Q004p Gelieren Bret, ...
P055p Kermt,
L369p Kinrooi,
Q198b Oost-Maarland),
rennagel:
rɛnnāl (Q119p Eygelshoven),
slagbout:
slāx˱bǫu̯t (L381p Echt),
slagijzeren:
slāx˱izǝrǝ (Q007p Eisden),
slagpin:
šlāxpen (Q111p Klimmen),
slagspil:
šlāxšpil (L270p Tegelen),
spil:
spel (L282p Achel, ...
K314p Kwaadmechelen,
K278p Lommel,
L265p Meijel,
K353p Tessenderlo),
spil (L159a Middelaar, ...
L163a Milsbeek,
L163p Ottersum,
L268p Velden),
spęl (P055p Kermt, ...
P051p Lummen),
špil (L270p Tegelen),
staaf:
štǭf (Q193p Gronsveld),
stang:
staŋ (L288c Eind, ...
Q009p Maasmechelen)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
26687 |
spil van de handmolen |
as:
as (L295p Baarlo, ...
L322p Haelen,
L289p Weert),
draaias:
dręj`as (L373p Roosteren),
drijfas:
drijfas (L332p Maasniel),
houvast:
hōvast (K357p Paal),
koning:
kø̄neŋ (L331p Swalmen),
maalspil:
mǭlspil (L159a Middelaar),
molenas:
molenas (Q095p Maastricht),
quirl:
kwel (Q207p Epen),
reulijzeren:
rø̄līzǝrǝn (Q009p Maasmechelen),
spil:
spel (L326p Grathem, ...
L0426 Holtum,
L265p Meijel,
L382p Montfort,
L322a Nunhem),
spil (L211p Leunen),
špel (Q211p Bocholtz, ...
Q111p Klimmen,
L434p Limbricht,
Q204a Mechelen,
Q019a Neerbeek,
Q032a Puth,
L432p Susteren,
L331p Swalmen,
Q117a Waubach),
staakijzer:
stākę̄ǝzǝr (L355p Peer),
stākīzǝr (L318b Tungelroy),
staande as:
stǫndǝ as (K278p Lommel),
stang:
štaŋ (L330p Herten),
steenspil:
stēnspil (L163a Milsbeek, ...
L163p Ottersum),
stęjnspel (L321p Neeritter)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|