e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speelgoed add. kinderspeelgoed: kingerspeulgood (Tegelen) Kleine aarden potjes als speelgoed voor kinderen? (poppengoed) [N 49 (1972)] III-3-2
speelkaart kaart: e kaaht (Vaals), en kaa(r)cht (Posterholt), en kaacht (Roermond), en kaah(r)cht (Voerendaal), en kaah(R)t (Horn, ... ), en kaahcht (Echt/Gebroek, ... ), en kaahrrt (Beringen, ... ), en kaahRt (Grote-Brogel, ... ), en kaaht (Epen, ... ), en kaaRtH (Meijel), en kaehRt (Sevenum), en kahrrt (Zolder), en kaht (Herk-de-Stad, ... ), en kohet(j) (Heppen), en kohRt (Hamont, ... ), en koht (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), en kohut (Tessenderlo), en kooacht (Gronsveld), eng kaah(R)t (Afferden), eng kaahcht (Tegelen), eng kaahrrt (Brunssum, ... ), eng kaahRt (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), Eng kaaht (Kerkrade), eng kaaRt (Wanssum), eng kaeh(R)t (Grubbenvorst), eng kaht (Diepenbeek), eng kohacht (Eijsden), eng kohrrt (Lommel), eng kohRt (Genk), eng koht (Bilzen, ... ), eng kooh(R)t (Ottersum), eng koohRt (Zutendaal), eͅin kart (Opglabbeek), in koart (Eksel), kaa.rt (Hasselt), kaahRt (Bree, ... ), kaart (Beesel, ... ), kAart (Helchteren), kaart (Herten (bij Roermond), ... ), kaat (Bocholtz, ... ), kaaët (Oostham), kaert (Aubel), kao.rt (Zolder, ... ), kaoit (Landen), kaort (Stal), kart (Lozen, ... ), kaârt (Tungelroy), kā.t (Gemmenich), kāat (Sint-Truiden), kāāt (Bilzen, ... ), kād (Borgloon), kārt (Amstenrade, ... ), kāt (Eys, ... ), ka͂ərt (Houthalen), koa.t (Gors-Opleeuw), koart (Beverlo, ... ), koat (Eigenbilzen, ... ), kohêt (Widooie), koot (Loksbergen), kowert (Eksel), koòt (Kortessem), kōͅt (Beverst, ... ), kōͅərt (Hamont), koͅt (Veulen), koͅət (Tongeren), kârt (As, ... ), kâât (Herk-de-Stad), käort (Gronsveld), kôt (Bilzen), ng kaah(R)t (Susteren, ... ), ng kaeh(R)t (Venlo), øn kārt (Meldert), ən kart (Lanklaar), ən kārt (Maaseik, ... ), ən kāt (Herk-de-Stad), ən ko͂ͅrt (Beverlo), ən kò:rt (Helchteren, ... ), ən kò:ət (Kwaadmechelen), /  kaarten (Eksel), kaorte (Zonhoven), kaoten (Zussen), koarte (Zolder), koate (Jeuk, ... ), [Ook spelkaart, vgl. kaarmoor - rk]  kaart (Venlo), a) e sjpeel kaarte.  kaart (Roermond), Afl. kaarten: met de kaarten spelen.  koͅ:t (Kanne), Daar ligt een kaart onder de tafel.  ka:rt (Meeuwen), Dat is ei kaertje oet den Haag. Wordt gezegd als men bij t kaartspel een bijzonder goede kaart uitspeelt.  kaart (Sittard), De -e geve, mingele, aofkampe;  kaart (Maastricht), De kaart höffe: couperen; de kaart schudde: wassen; de kaart gève: uitdelen.  kaart (Meerlo, ... ), De kaarten geven; iemand in de kaarten kijken.  ka:rt (Meeuwen), de kleuren: hatte, kemme, klaovere, sjöppe  de kaot (Kanne), Een spel kaarten.  kārt (Zonhoven), Een troefkaart uitspelen.  koət (Niel-bij-St.-Truiden), Gij kijkt in mijn kaarten.  koͅuərt (Lommel), Ich hô geen goei kôot krégë (kaartspel): Ik had geen goede speelkaarten gekregen.  kôot (Hoeselt), Ich höb gooj (slechte) kaart dezen aovendj.  kaart (Echt/Gebroek), Iech kreeg gèin kaot (enkel de slechte kaarten).  kaot (Diepenbeek), korwt is kaart  korwt (Lommel), n sjpeel kaarte. Gooj of sjlechte kaart(e) höbbe.  kaart (Swalmen), Sub tuisen: B.v. Willen we nog es toesen mèi de koart(en)?  koart (Achel, ... ), vgl. pag. 67 sub gèèves: Leever de kaorte mar allemôl ien, t is gèèves.  kaort (Gennep), Zgw. mèt dë kôot spélë; ë kêutsjë drêeë; kôtë; taisë (hum. arch.) ...  kôot (Tongeren), speelkaart: sjpeelkaart (Brunssum, ... ), sjpeulkaart (Mheer), sjpēlkārt (Heel, ... ), sjpieelkaart (Ten-Esschen/Weustenrade), sjpieelkaat (Kerkrade), sjpielkaart (Heerlerbaan/Kaumer, ... ), sjpuulkaart (Gronsveld), speelkaart (Echt/Gebroek, ... ), speelkaort (Stal), speu:lkaart (Kaulille), speulkaart (Ophoven, ... ), speulkaarte (Ittervoort), spielkaat (Eys), spulkart (Meijel), spuulkaart (Weert), spølkōͅrt (Gennep), Doo mankeerde ön (spil)koart.  (spil)koart (Beverlo), tuiskaart: tuiskôot (Hoeselt), täös-kaot (Widooie), /  teiskaot (Bilzen), teiskaote (Beverst), teuiskaarten (Wellen), teuskoate (Wellen, ... ), tuiskoaten (Diepenbeek), [Met afbeelding].  tøskaot (Diepenbeek) (Kaarttermen): Speelkaart. || / [SND (2006)] || 4. Speelkaart. || [1]. Kaart. || [Kaart, speelkaart]. || [Kaart]. || Carte: speelkaart. || een kaart met een prentje erop [beeld, pop, prentje] [N 112 (2006)] || Een kaart. [ZND A1 (1940sq)] || Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)], [SND (2006)] || Kaart, speelkaart. || Kaart. [Willems (1885)] || Kaart. [Speelkaart.] || Kaart: 1. Speelkaart. || Kaart: a) speelkaart. || Kaart: b) spel kaarten, kaartspel. || Kaart: kaart, zowel speel- als landkaart. || Kaart: kaart. || Kaart: kaartspel. || Kaart: speelkaart. || Kaart: speelkaarten. || kaarten [SND (2006)] || Kaat: Karte; [...] Spielkarte. || Speelkaart. || Speelkaart: speelkaart. || speelkaarten [SND (2006)] || spelkaarten [SND (2006)] III-3-2
speelkaart add. stokspel?: sjtoksjpel (Schinnen) Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] III-3-2
speelman, klapspaan aanslag: ānslāx (Weert), ānšlāx (Montfort), as: a.s (Heks), asje bet vierkantige kant: askǝ bɛ viǝrkɛntegǝ kant (Kermt), gek: gɛk (Lanaken, ... ), graanklopper: graanklopper (Lummen), houten latje: hǫwtǝ latjǝ (Thorn), keerlat: kę̄rlat (Gennep), klapper: klapǝr (Swalmen), klapspaan: klapspaan (Beegden, ... ), klapspāǝn (Leunen), klapspǭn (Milsbeek, ... ), klapšpǭn (Maxet), klapspaander: klapspaander (Gronsveld, ... ), klapspeen: klapspeen (Beesel), klapspiǝn (Susteren), klephout: klɛphǫwt (Laar), klepper: klepper (Thorn), klɛpǝr (Alken, ... ), klepperman: klɛpǝrman (Meijel), klepspaan: klepspaan (Heerlen, ... ), klępspǫn (Eksel), klikspaan: klekspān (Nederweert), klekspǭn (Neeritter, ... ), klopper: klopper (Kuringen), klø̜pǝr (Epen, ... ), klǫpǝr (Alt-Hoeselt, ... ), krabbe: krabǝ (Sittard), latje: lɛtǝkǝ (Lummen), mannetje: mɛnǝkǝ (Berlingen, ... ), nok: nǫk (Kaulille, ... ), pilet: pǝlő̜wŋ (Bommershoven), rimptamp: rimptamp (Hoensbroek), schudder: sxø̜dǝr (Kuringen), šø̜dǝr (Kortessem), schuimspaan: šumspān (Keent), šȳmšpǭn (Ell), slager: šlę̄gǝr (Klimmen), spaander: spāndǝr (Merselo), špānjǝr (Helden), spaanlat: spānlat (Ospel), speelman: speelman (Grathem, ... ), spiǝlman (Beverst), spylman (Lommel), spyǝlman (Weert), spȳǝ.lma.n (Maaseik), spø̄.lma.n (Aldeneik, ... ), spø̄lman (Baarlo, ... ), spø̜lman (Diepenbeek), spē.lman (Lauw, ... ), spēlman (Paal), spēǝlman (Alt-Hoeselt, ... ), spęlman (Alken, ... ), spęlmān (Diepenbeek), spīlman (Opitter), spīǝ.lma.n (Bree, ... ), spɛjǝlman (Berlingen), spɛlman (Vliermaalroot), špēlman (Herten, ... ), špēlmanǝ (Susteren), speelmannetje: spø̄lmɛnǝkǝ (Leunen), špēlmɛnkǝ (Maasniel), špęjlmɛntjǝ (Epen), speelsman: špe ̞lsman (Mechelen), špiǝlsman (Klimmen), speler: špēlǝr (Swalmen), spil: spel (Ittervoort), tikker: tekǝr (Velden), tiktak: tiktak (Munstergeleen), triangel: triaŋǝl (Peer), wippelaar: wepǝlę̄r (Maasmechelen), wipperman: wø̜pǝrma.n (Kessenich) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speelplaats koer (<fr.): cour (Gulpen, ... ), koer (Bocholt, ... ), koeër (Sint-Truiden), kouë.r (Hasselt), kōē.ër (Zonhoven), kōēr (As, ... ), kŏĕr (Loksbergen), ku.wər (Wellen), kur (Gingelom), kuər (Meeswijk, ... ), kôê.r (Zolder), [Mondelinge informatie red. RK]  koer (Riemst, ... ), Algemene opmerking bij deze vragenlijst: deze lijst heb ik letterlijk, zoals invuller het genoteerd heeft overgenomen!  kōēr (Maastricht), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  koeër (Nieuwenhagen), Syn. speelplak.  koer (Diepenbeek), plein: pleij (Merkelbeek), schoolplein: sjoëlpléj (Klimmen), sjôêlplei (Epen), ps. hier noteert invuller "sjoël", en niet "sjoeël"(zoals antwoorden bij vrg. 231 en 233)!  sjoëlplèj (Wijlre), speelplaats: schpeelplaats (Amby), schpēēlplaats (Schimmert), schpielplaatsch (Hoensbroek), shpeĕlplaatsj (Brunssum), sjpeelplaats (Doenrade, ... ), sjpeelplaatsj (Guttecoven, ... ), sjpeelplààts (Susteren), sjpeeëlplaats (Ten-Esschen/Weustenrade), sjpie-jlplaatsj (Schaesberg), sjpieëlplaatsj (Klimmen, ... ), sjpiëlplaatsj (Klimmen), sjpīēlplaats (Oirsbeek), sjpööl-plaatsj (Mheer), speelplaats (Boorsem, ... ), speulplaats (Blerick, ... ), speulplaots (Maastricht, ... ), speulplats (Meijel, ... ), speulplàts (Sevenum), speulpláts (Tienray), speulplááts (Venlo), spēēlplaats (Noorbeek), spēəlplāts (Meeswijk), spĕŭlplâts (Oirlo), spi.lpla.ts (Meeuwen), spielplaats (Eys, ... ), spīēlplaats (As), spulplats (Venray), spulplets (Gennep), spulpláts (Meijel), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  speulplats (Meerlo), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjpiēëlplāātsj (Nieuwenhagen), ps. letterlijk overgenomen, zoals invuller het genoteerd heeft (dus met een \\ ertussen!).  speuəlplaats (Thorn), Ss. sub SPEEL.  speelplaats (Niel-bij-St.-Truiden), speelplein: sjpielplai (Kerkrade), sjpieëlplei (Simpelveld, ... ), sjpiëlpléj (Klimmen), sjpèlpleij (Vijlen), sjpîêlplèèj (Heerlen), (m.).  špi.əlplēͅ.i̯ (Eys), Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjpiēëlpleij (Nieuwenhagen), speelplek: speelplak (Hoeselt), speu:lplak (Kaulille), spiehlplak (Genk), spijlplèk (Loksbergen), [Mondelinge informatie red. RK]  spjelplak (Riemst, ... ), ps. omgespeld volgens Frings!  spēlplak (Houthalen), Ss. sub SPEEL.  speelplak (Lommel), Syn. koer.  speelplak (Diepenbeek, ... ) **Koer: 1. Speelplein van de school. || 2. Speelplaats. || 3. Speelplaats. || 5. Speelplaats op school. || [Speelplaats]. || Cour: Binnenplaats, speelplaats. || Cour: Speelplaats van een school. || de plaats voor of bij de school waar de leerlingen voor of na de schooltijd en tijdens de pauzes verblijven [cour, speelplaats] [N 90 (1982)] || Koer: 1. Speelplaats in open lucht op school. || Koer: 1. Speelplaats in openlucht op school. || Koer: Speelplaats. || Speelplaats (op school). || Speelplaats. || Speelplaats: Plaats waar kinderen komen spelen, behorend bij een school. || Speelplein. III-3-1
speels bretsetig: bretsetig (Maastricht, ... ), bretsig: brètzig (Caberg), Zo wordt het ook genoemd.  bretsig (Maastricht), dartel: dartel (Ittervoort, ... ), dertel (Ell), dàrtəl (Venlo), dartelen: dartelen (Hoensbroek), dertele (Hoensbroek), de brats stikt hem/haar: də bráts sjtik əm/hèùr (Brunssum), hups: hŭŭpsj (Epen), kemmelig: verouderd woord  kemmelig (Venlo), kinderachtig: kéngeréchtig (Susteren), ondeugend: ondeug (Swalmen), ondeugend (Montfort), ondeugent (Sevenum), ondoengendj (Neer), ondūūëgənt (Nieuwenhagen), ondönech (Hoeselt), (gezegd van kwajongen).  óndīēgend (As), ondeugentig: onduëgendtig (Voerendaal), rebels: rabelsj (Kerkrade), speelachtig: speuletig (Maastricht), speels: schpēēls (Schimmert), sjpeals (Vaals), sjpeels (Beek, ... ), sjpels (Gulpen), sjpeuls (Gronsveld), sjpēēls (Heel), sjpie-jls (Schaesberg), sjpieëls (Klimmen, ... ), sjpiëls (Merkelbeek), sjpīēëls (Nieuwenhagen), sjpêels (Doenrade), sjpêêls (Swalmen), sjpëuls (Gronsveld), sjpîels (Oirsbeek), sjpîêls (Heerlen), sjpööls (Mheer), spauls (Venlo), spee.ls (Kelpen), speels (Born, ... ), speils (Amby), speuls (Gennep, ... ), spēēls (Stein), spēls (Maastricht), spēūls (Maastricht), spiels (Eys, ... ), spièls (Heerlerbaan/Kaumer), spīls (Meeuwen), spuls (Maasbree, ... ), spuuls (Weert), späols (Maastricht), späöls (Caberg, ... ), spèèls (Bree, ... ), spèùels (Thorn), spèùls (Maastricht), spééls (As), spölls (Maastricht), spöls (Maastricht, ... ), spùls (Sevenum, ... ), (m.).  speuls (Noorbeek), speelvogel: speelvogel (Eksel), spelen-kalf: o.  špi.ələ kōͅ.f (Eys), spelen-kind: o.  špi.ələ ke.ŋk (Eys), speletig: speuletig is thans aan het verouderen, was echter het gewone woord  speuletig (Maastricht), springerig: sjpringerig (Herten (bij Roermond)), springerig (Weert), tirvelachtig: tirvelechtig (Geleen), wroetelen: vrūūtələ (Loksbergen) geneigd tot spelen, tot rondspringen [dartel, speels, ondeugend] [N 85 (1981)] || speels III-1-4
speels, dartel dartel: dartel (Gennep), dertel (Buggenum, ... ), geks: geks (Brunssum), monter: mŭnter (Sittard), spartelachtig: spartelechtig (Schimmert), speelachtig: schpeulechtig (Eijsden), sjpeelechtig (Valkenburg), speulèchtig (Venray), speels: schpeels (Mheer), schpeuls (Amby), sjpeels (Berg-en-Terblijt, ... ), sjpelig (Munstergeleen), sjpeuls (Steyl), sjpèls (Gulpen), speels (Heel), speelsch (Blerick, ... ), speuls (Blitterswijck, ... ), speulsch (Arcen, ... ), spĕŭlsch (Wellerlooi), spuls (Meerlo, ... ), spulsch (Leunen), spŭls (Well), spölsch (Merselo), spööls (Sint-Pieter), Opm. Duitse sp.  speels (Montfort), spelig: schpeelig (Lutterade), sjpĕĕlig (Schinveld), uitgelaten: oetgelaate (Puth), vlokker: ps. algemene opmerking: in vragenlijst staat een dubbele ? boven de o; waarschijnlijk niet goed genoteerd. Heb het geïnterpreteerd en ingevoerd als een: ø (dus niet omgespeld!).  vlŏkker (Buggenum), vlug: vlök (Obbicht), voor te spelen zijn: Opm. eig. in de betekenis van: hij is nog geneigd tot spelen.  hê is nog veur te spele (Heek), welig: wêlig (Asenray/Maalbroek), wild: weeld (Lottum), wild (Belfeld, ... ), wildj (Asenray/Maalbroek, ... ) speelsch (dartel) [SGV (1914)] || speelsch (dartel) [SGV (1914)] III-1-4
speen deem: cf. WNT (III2), kol. 2343, s.v. "deem - deme, daarnaast ook dem"Van onbekende oorsprong. Gewestelijk in gebruik in de zin van: speen of tepel van een melkdier....  deem (Maastricht), fiep: feep (Sevenum, ... ), fie:p (Meijel), fiep (Beesel, ... ), fip (Kanne), fīēp (Meijel), fĭĕp (Nieuwenhagen), fieper: fieper (Tungelroy), fiepje: fiepke (Geulle), fop: foep (Haelen, ... ), fop (Vlodrop), fup (Tungelroy), fòp (Venlo), föp (Horst), cf. VD s.v. "fop"2. fopspeen  fŏp (Meerlo), fopje: föpke (Venlo), föpkə (Beesel), fopper: foppər (Roermond), fots: fiêts (Eksel), foets (Hoeselt), fótsj (Susteren), fôets (Hoeselt), cf. VD s.v. "fots(e)"II. oude lap  fòets (Gors-Opleeuw), ontrondingsgebied  fiets (Meeuwen), lol: (v.). cf. VD s.v. "loel"(gew.) ouwe loel, ouwe sufferd, oude zeur; cf. Eng. s.v. "lullaby"(in slaap zingen; slaapliedje)  l‧ul (Eys), zie ook in lemma "zogen, voeden (overg.)"s.v. "lollen  lol (Ophoven), lots: de loets (s-Gravenvoeren), de loetsj (Klimmen), de lotsch (Itteren), ein loetsj (Schimmert), loeds (Blerick), loetjs (Montfort, ... ), loets (Doenrade, ... ), loetsch (Brunssum, ... ), loetsj (Gulpen, ... ), loots (Maastricht), lootsch (Wolder/Oud-Vroenhoven), lootsj (Maastricht), lots (Tungelroy), lotsch (Amby, ... ), lotsj (Bunde, ... ), lōdzj (Caberg), lōēts (Opglabbeek), lŏĕtsj (Amstenrade, ... ), lòts (Maastricht), lòtsj (Urmond), lódsj (Susteren), lóts (As, ... ), lótsch (Stein), lótsj (Born, ... ), lôetsj (Schinnen), lôts (Ell), lôtsj (Geleen, ... ), lötsj (Kinrooi, ... ), ən lótsj (Maastricht), ⁄n lôêtsch (Schimmert), (datgene wat op de fles er los op zit).  loetsj (Herten (bij Roermond)), (v.).  lu.tš (Eys), cf. RhWb (V), kol. 562, s.v. "lotschen II"= saugen, lutschen  lŏtsj (Geleen), cf. VD s.v. "lutsen"3. (gew.) zuigen  luts (Vlijtingen), vr.  lu.tš (Ingber), zie Cornelissen-Vervliet, dl. II, p. 780, s.v. lots, ‘zuigflesch der kleine kinderen’.; cf. Idem. WNT (VIII2), kol. 3084 s.v. lots met een vewijzing naar s.v. loes - loeze (VIII2, kol. 2572), in Oost.Vl. vrouwenborst; in Antw.: zuigdotje, speen; in het Zuiden der Kempen lots (Corn.-Vervl.)  lòtsj (Echt/Gebroek), zie ook WNT s.v. "lots"zie loes; cf. WNT s.v. "loes - loeze": In Oost-Vl. vrouwenborst; in Antw. zuigdotje, speen; In het land van Waas gebruikt men "loet"; in het Z. van de Kempen lots (CV in Z.-Limb. en aangrenzende streken loetsj (Jongeneel Afl. loezen , aan een dot zabberen; in het Z. der Kempen: lotsen, zuigen  loets (Tienray), zuigdot  lóts (Zolder), lotser: (met ringetje).  loetsjer (Swalmen), memmetje: memke (Eksel), nokkel: noekel (Heerlerbaan/Kaumer), nŏĕGGəl (Heerlen), nŏĕkel (Heerlen), speen: sjpeen (Roermond, ... ), sjpein (Susteren), sjpien (Reuver), speen (Echt/Gebroek, ... ), spiën (Venlo), stiller (du.): sjtieler (Waubach), stop: sjtop (Kapel-in-t-Zand, ... ), suts: cf. VD D-N s.v. "Zitze"; zie echter ook s.v. "zutschen"(lurken, slurpen mar.: heeft het iets met sussen te maken??  söts (Jeuk), cf. VD D-N s.v. "Zitze"tepel (pej.) tiet, mem; cf. Sint-Truiden Wb. p. 222 s.v. "suts"= speen, fopspeen; cf. s.v. "sutse = zuigen; cf. Niel-Sint Truiden Wl. p. 367 s.v. "suts"(iets waarop men kan zuigen) en "sutsen"(likken, zuigen)  sëts (Vorsen), tet: tet (Diepenbeek, ... ), cf. VD s.v. "tet  tet (Wellen), tit: tiet (Maastricht), cf. Tongeren Wb. s.v. "tèt"p. 579 = fopspeen, zuigdotje  dë tie (Tongeren), cf. VD s.v. "tit  tie (Jeuk), tut: de tut (Heythuysen), en tut (Oirlo), tut (As, ... ), verklw. tutje  tut (Kinrooi), tutter: tuter (Tessenderlo), tutter (Alken, ... ), tuttər (Heel, ... ), tuttərfles (Maastricht), tutt’r (Kaulille), tuuter (Achel), tuutter (Herten (bij Roermond)), zuikerd: (= fopspeen).; cf. Sittard Wb. p. 499: geeft de betekenis van zuiger; zie het lemma "aan de borst zijn"met de trefwoorden met "zuigen"en in de toelichting de verwijzing naar het WNT s.v. "zuiken - zuk(k)en  zäökert (Sittard) ouderwetse speen || speen gummidop op zuigfles || speen; een gummidop op een zuigfles [speen, fiep, frutter, tutter, toetje, fiepke, frut, stiekse] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)] III-2-2
speen van de koe deem: dem (Bilzen, ... ), dii̯ǝm (Heythuysen), dim (Martenslinde), diǝm (Bocholt, ... ), di̯ē̜m (As), di̯ęm (Rotem), di̯ɛm (Kinrooi), di̯ɛ̄m (Kinrooi), dum (Lanaken), døm ('S-Herenelderen, ... ), dø̄m (Berg, ... ), dø̄ǝm (Hoepertingen), dø̜m (Aalst, ... ), dām (Vaals), dē.m (Achel, ... ), dēi̯ǝm (Berg, ... ), dēm (Achel, ... ), dēǝm (As, ... ), dē̜m (Beek, ... ), dęm (Gronsveld, ... ), dīi̯ǝm (Baexem), dīm (Blerick, ... ), dīǝ.m (As, ... ), dīǝm (Baexem, ... ), dš.m (Opglabbeek), dǭm (Berkelaar), dɛi̯m (Amby, ... ), dɛm (As, ... ), dɛ̄m (Aubel, ... ), koedeem: kudēm (Ottersum), (mv)  kø̜̄dø̜̄m (Eupen), mem: mɛm (Borgloon, ... ), memmetje: mɛmǝkǝ (Montzen), nokkel: nukǝl (Montzen), speen: spēn (Meijel), spīǝn (Berkelaar, ... ), špēn (Maasniel), strekel: strekǝl (Meijel), tepel: tēpǝl (Amby, ... ), tīpǝl (Meterik), tet: tęt (Alken, ... ), tɛt (Heer, ... ) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
speenkruid boterbloem: WBD/WLD  boterblomen (Urmond), WLD speenkruid  bòòterbloom (Posterholt, ... ), boterbloempje: bôterbleumke (Melick), -  bótterblumke (Posterholt), WLD  bòòterbleumke (Posterholt), eersteling: eigen spellinsysteem lastig onkruid / zie vraag 28  eersteling (Meijel), haantjes: haentjes (Eys), hanenklootjes: -  hanekluäötjes (Echt/Gebroek), WLD  hanekleutjes (Beesel), kleine gouwe: WLD  kleine gouw (Montfort), kleine gouwe (Stein), speenkruid: sjpa͂ikruut (Schimmert), sjpeen kroet (Vijlen), sjpeenkroed (Swalmen), sjpeenkroet (Wijlre), speenkraat (Jeuk), speenkruŭd (Oirlo), spīēnkroed (Tungelroy), (bij afbeelding 12)  speenkroet (Vijlen), -  schpeenkroet (Stevensweert), speenkroed (Echt/Gebroek, ... ), speenkruid (Eijsden), spieënkroêt (Tungelroy), Bree Wb.  spiênkrûd (Bree), eigen spelling  sjpeenkroet (Vlodrop), speenkroed (Montfort), eigen spellinsysteem lastig onkruid / komt overeen met klein hoefbald zie vraag 28  speenkruid (Meijel), geen aparte naam  speenkruid (Berg-en-Terblijt), idiosyncr.  spiənkroed (Thorn), idiosyncr. vroeger geneesmiddel tegen scheurbuik  speenkroed (Sittard), Spelling: "fonetisch", alles omgespeld  speenkruid (Maastricht), Veldeke  spieènkroed (Echt/Gebroek), WLD  schpeĕnkroed (Brunssum), schpeîenkrōēt (Schimmert), schpiĕnkrōēt (Schimmert), sjpeenkrōēd (Mheer), sjpeenkròet / sjpeenkróet (Swalmen), sjpèènkrōēt (Guttecoven), speenkrōēt (Maastricht), speenkruid (Doenrade), WLD ook wel  speenkroed (Stein), wrattenkruid: WLD  vrattekroe.t (Thorn) speenkruid [DC 60a (1985)], [N 92 (1982)] || Speenkruid (ficaria verna 5 tot 25 cm hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren zijn hart- of niervormig, ze zijn glanzend en lang gesteeld, met knolletjes in de onderste bladdeksels. De bloemen zijn talrijk, met vrij smalle kroonbladere [N 92 (1982)] III-4-3