e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soldeervloeimiddel borax: boraks (Herten, ... ), bōraks (Heijen, ... ), bǫwraks (Bevingen), bǭraks (Meerlo, ... ), esprit de sel: spretsǝl (Bevingen, ... ), gebrande spiritus: gǝbrandǝ spiritøs (Loksbergen  [(voor koper)]  ), geest: gȳs (Stokkem), geest van zout: gest ˲van zalt (Siebengewald), gēs ˲van zǭt (Nieuwenhagen  [(voor ijzer)]  , ... ), gēst ˲van zǭt (Helden, ... ), gęjs ˲van z ̇āt (Herten  [(zoutzuur)]  ), gęjs ˲van zalt (Roermond  [(vroeger)]  ), kaars: kęǝts (Nieuwenhagen  [(voor lood)]  , ... ), loodwater: lyǝwasǝr (Simpelveld  [(zink in zoutzuur opgelost)]  ), onuitgebrande geest: onūt˲gǝbrandǝ gȳs (Stokkem  [(voor koper)]  ), salmiak: salmijak (Helden, ... ), sálmijak (Loksbergen), salmiakzout: salmijak˲z ̇āt (Herten), salmoniak: šalmǫnjak (Bilzen), salzsäure: salssǫjǝr (Simpelveld), sals˲zø̜jǝr (Heerlen), zaltssø̜jǝr (Bleijerheide  [(om zink te solderen)]  ), scherp water: šɛrǝp wǫtǝr (Bilzen  [(om zink te solderen)]  ), soldeervet: sǫldērvęt (Houthalen, ... ), soldeerwater: sǫldiǝrwātǝr (Meerlo  [(verdund zoutzuur)]  ), sǫldērwatǝr (Venray), sǫldērwātǝr (Herten  [(zink en zoutzuur)]  , ... ), spiegelhars: spigǝlas (Lanaken), spiritus: spiritøs (Bevingen, ... ), spiritus van zout: sperǝtøs ˲va zø̜̄t (Tessenderlo), sterk water: stęrǝk wātǝr (Stokkem), uitgebrande geest: ūt˲gǝbrandǝ gȳs (Stokkem  [(voor zink)]  ), zoutgeest: zalt˲gęjs (Herten  [(zoutzuur)]  ), zoutspiritus: zātspiritøs (Loksbergen), zoutzuur: zalt˲zȳr (Heijen, ... ), zalt˲zø̜jǝr (Siebengewald), zoutzuur (Nieuwenhagen  [(voor zink)]  , ... ), zǭt˲zȳr (Geulle) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de diverse soorten van middelen die bij het solderen worden gebruikt om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken, om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan en ook wel om het metaal of de soldeerbout te reinigen. [N 33, 200-202; N 33, 335; N 64, 27a-27b; N 64, 27d; N 66, 36c; monogr.] II-11
solderen aaneenloden: an ̇ēlyǝ (Bleijerheide), anēnlyǝnǝ (Montzen), aaneensmeden: anęjnsmē̜jǝ (Rekem), aaneensolderen: aniǝnsǫldērǝ (Mielen-boven-Aalst), anēnstǫldiǝrǝ (Riksingen), anēnstǫldērǝ (Wellen), anēnstǫldīrǝ (Kermt), anēnsǫldērǝ (As), anēsǫldērǝ (Montzen), anēsǫldēǝrǝ (s-Gravenvoeren), anęj.nsǝldērǝ (Opgrimbie), anīnsǝldērǝn (Sint Huibrechts Lille), anīnsǫldērǝ (Sint-Truiden), anīǝnsǫldērǝn (Wijchmaal), nēǝstaldēǝrǝ (Rosmeer), āniǝnstǫldērǝn (Tessenderlo), ānēnstǫldjē̜rǝ (Vliermaal), ānē̜jnsǫldē̜rǝ (Opglabbeek), ānęjnstǫldērǝ (Molenbeersel), ānęjnsǫldērǝ (Lanaken, ... ), ānęjnsǫldē̜rǝ (Eisden), ānīnsǫldērǝ (Houthalen, ... ), ānīnsǫldērǝn (Eksel), ǫniǝnsǫldērǝ (Hamont), ǫnēnsǫldiǝrǝ (Bilzen), ǫnēsǫldjęrǝ (Martenslinde), ǭnē̜stǫldjē̜rǝ (Val-Meer), ǭnęjnstǫldīrǝ (Koninksem), ǭnīǝnsǫldērǝn (Oostham), ǭǝnēnstǫldījrǝ (Bommershoven), aaneensouderen: aniǝnsudērǝ (Velm), āniǝnsudērǝ (Waasmont), ǫniǝnsudērǝ (Sint-Truiden), aansolderen: ansǫldērǝn (Wijchmaal), loden: lyǝ (Bleijerheide, ... ), lyǝnǝ (Montzen), lȳǝ (Doenrade, ... ), lø̜ǝjǝ (Obbicht), löten: lyǝtǝ (Nieuwenhagen, ... ), lø̜̄.tǝ (Sittard  [(ouder dan solderen)]  ), solderen: soldē ̞rǝ (Kanne), soldęjrǝ (Sint-Truiden), stoldē ̞rǝ (Kanne), stǫldijǝrǝ (Wellen), stǫldjęrǝ (Tongeren), stǫldējrǝ (Hoepertingen), stǫldērǝ (Ell), sǝldērǝ (Ell, ... ), sǝldē̜rǝ (Sint Huibrechts Lille), sǫld ̇ęjǝrǝ (Sittard), sǫldejǝrǝn (Lommel), sǫldiǝrǝ (Altweert, ... ), sǫldjęrǝ (Hoeselt, ... ), sǫldē.rǝ (Boshoven, ... ), sǫldērǝ (Amby, ... ), sǫldē̜rǝ (Bree, ... ), sǫldē̜rǝn (Achel), sǫldīrǝ (Blitterswijck, ... ), sǫldɛjǝrǝ (Diepenbeek), souderen: sudeǝrn (Zonhoven  [(solderen met groot materiaal)]  ), sudiǝrǝ (Bilzen), sudērǝ (Eigenbilzen, ... ), sudē̜jrǝ (Gingelom, ... ), sudē̜rǝ (Hasselt, ... ), sudęjrǝ (Sint-Truiden) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
sollicitatie sollicitatie: sollicitatie (Buchten  [(Maurits)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Maurits]  [Maurits]), solǝsǝtāsi (Heerlen  [(Emma)]   [Emma]), solǝsǝtāsjǝ (Heerlen  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), sǫlisitāsi (Nieuwstadt  [(Maurits)]   [Emma]), sǫlǝsǝtāšǝ (Heerlen  [(Oranje-Nassau I-IV)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) [N 95, 1001] II-5
solliciteren solliciteren: solliciteren (Chevremont  [(Julia)]  , ... [Maurits]  [Julia]), sǫlisitērǝ (Stein  [(Maurits)]   [Maurits]), sǫlǝsǝtērǝ (Lutterade  [(Maurits)]   [Domaniale, Wilhelmina]), voor werk gaan: vyr wɛrk joǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Winterslag, Waterschei]), voor werk melden: vør wɛrk mɛldǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Laura, Julia]), voor werk omhoren: vør wɛrk <B>ø</B>mhy.ǝrǝ (Waubach  [(Laura / Julia)]   [Domaniale]), voor werk schrijven: vyr wɛrk šrīvǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), voor werk vragen: vyr wɛrk vro.ǝgǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]  [Domaniale]), vǝr wę.rǝk ˲vr˙ǫagǝ (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Laura, Julia]), vragen of ze volk nodig hebben: vragen of ze volk nodig hebben (Genk  [(Winterslag / Waterschei)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), werk vragen: werk vragen (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]), wērk vrōgǝ (Zonhoven  [(Zwartberg)]   [Zwartberg, Waterschei]), węrk vroagǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Zolder]), wɛrk vrāgǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Domaniale]), wɛrǝk vruǫgǝ (Zolder  [(Zolder)]   [Zwartberg]), zich aangeven: zix ājēǝvǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Domaniale]  [Domaniale]), zich aanmelden: zix āmɛldǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]  , ... [Winterslag, Waterschei]  [Domaniale]), zich voorstellen: zex vȳrštęlǝ (Brunssum  [(Emma / Hendrik / Wilhelmina)]   [Domaniale]) [N 95, 1001] II-5
soorten hoeden crpemuts (<fr.): Vero.  krêpmöts (Gronsveld), djoer: djouë.r (Hasselt), lange muts: laang muts (Meijel), oorkap: oerkap (Kerkrade), pats: Na 1920 in onbruik geraakt. Zie ook afb. p. 108.  pats (Tegelen) *djoer: oude, naar de vorm opvallende vrouwenhoed || hoofddeksel voor kinderen, naar het model van de matrozenmuts || muts met oorkleppen || muts van of met krêp (= dunne, doorschijnende, gekroesde zwarte stof) voor vrouwen || soort muts [lange muts] III-1-3
soorten mouwen aangeknipte mouw: aangekniptj (Weert), èngeknipte mòw (Ottersum), aangezette mouw: éngezatte möuw (Boorsem), Gewoon in armuitsnijding aangezet.  aangezatte môw (Mechelen-aan-de-Maas), bloesjesmouw: bloeskesmauw (Bilzen), brasmouw: brasmów (Weert), brede mouw: breje moew (Noorbeek), chemisiermouw (<fr.): [Zie tekening van informant] Van Dale (FN): chemisier, overhemdblouse.  chemisiermouw (Jeuk), driekwartmouw: dri-jkwaartmôw (Eisden), 3-apr  trwa kaar maw (Tongeren), 3/4 van arm.  drīēkwāārt (Opglabbeek), drievierde mouw: 3/4 mòw (Ottersum), drie-veerde moew (Bocholt), enge mouw: enge moe (Opglabbeek), ingmouw (Houthalen), ènge moew (Valkenburg), [Zie afbeelding van informant]  enge mouw (Lutterade), gainemouw (<fr.): Van boven normaal, maar naar beneden toe losser, met fronsjes tot aan de manchet; vooral voor suite-kleding; vör geklèdde kleër; de meest gebruikte techniek voor dit type mouw - èn de koep geleïrd - bestond erin neepkes te legge, maar naaister Maria bereikte sneller hetzelfde resultaat door de stof èn fronskes voert te verwérke.  geenmauw (Bilzen), gedrapeerde mouw: i.e. opgedrapeerd.  gədràpijərdə mijəf (Tessenderlo), gewone mouw: gewoone mauw (Bilzen), halve mouw: hauvə moe (Opglabbeek), 1-feb  haaf maw (Tongeren), haspenmouw: Hoog opgezette mouw op de schouder. [? vgl. WNT: haspelen]  hèspemouw (Achel), hemdsmouw: hemsmouw (Heerlen), hemsmouwe (Kerkrade), hummesmoewe (Tungelroy), hummesmôw (Eisden), humpsmoe (Sittard), humsmoe (Opglabbeek), hûmmësmau (Tongeren), hopmouw: hopmoew (Kesseleik), kastmouw: kasmoûwe (mv.) (Gronsveld), kimono: kiməno (Kanne), Aangeknipte mouw [Zie afbeelding van informant]  kimono (Meijel), Eraan vast gesneden.  kimeno (Diepenbeek), Van Dale: kimono, Japans mantelvormig bovenkleed met korte wijde mouwen en ceintuur.  kimono (Valkenburg), Zonder mouwen - kimonomouwen.  kiməno (Meeuwen), kimonomouw: Laag uitgesneden mouw.  kiemenoomauw (Bilzen), Ss. sub kimono.  kiməno}-mouw (Kanne), Zonder schoudernaad als bij een kimono. Voor lange mouw dus lage inzet.  kimenomôw (Mechelen-aan-de-Maas), klasmouw: klasmoûwe (mv.) (Gronsveld), kopmouw: Aan schouder hoog opgefronst.  kopmôw (Mechelen-aan-de-Maas), kort mouwtje: korte muuke (Schimmert), korte mouw: korte moew (Noorbeek, ... ), korte mouw (Neerpelt), korte mòw (Ottersum), korte môw (Eisden), kortemoew (Bocholt), kortə moe (Opglabbeek), kostuumpjesmouw: kestìmkesmauw (Bilzen), lange mouw: lange moew (Noorbeek, ... ), lange mouw (Neerpelt), lange mòw (Ottersum), lange môw (Eisden), langə moe (Opglabbeek), mantelmouw: mantelmow (Weert), Te verdelen in ongermoe en bovenmoe.  manjtəlmoe (Opglabbeek), opgeschoten mouw: Plooien opgelegd.  ŏĕpgəschoutə [móówə} (Loksbergen), raglan: raglan (Valkenburg), [Zie afbeelding van informant]  raglan (Meijel), Mouw in armsgat.  reglon (Diepenbeek), raglanmouw: raglangmoew (Kesseleik), raglanmōēw (Doenrade), reglotmouw (Eigenbilzen), reglônmauw (Munsterbilzen), ráglaomaw (Tongeren), Die het voorste en het achterste aan elkaar houdt.  raglong môw (Mechelen-aan-de-Maas), Doorlopende mouw tot aan halsgedeelte.  raglaomôw (Mechelen-aan-de-Maas), Raglanmouw: mouwnaad loopt schuin over de schouder naar de hals.  raglaomauw (Bilzen), Ss. sub rachland.  raxlo͂.}-mouwen (Kanne), rechte mouw: raechte mauw (Bilzen), rechte [maa} (Jeuk), rechte [mouw} (Diepenbeek), rechte mōēw (Doenrade), smalle mouw: smaale moew (Noorbeek), smallə [móówə} (Loksbergen), i.e. en gewone mouw.  smàllə mijəf (Tessenderlo), tailleurmouw (<fr.): i.e. gewoone of raechte mauw. Van Dale (FN): tailleur, 2. mantelpak.  tàjeûrmauw (Bilzen), vleermuis: [Zie afbeelding van informant]  vlearmoes (Lutterade), vleugelmouwtje: vleugelmööke (Ottersum), vlindermouw: Aangerimpelde klep die als open mouw over arm viel, onderkant open. [Zie afbeelding van informant]  vlindermouw (Lutterade), wijde mouw: wieje moew (Valkenburg), wiejemoew (Bocholt) #NAME? || hemdsmouw || hemdsmouwen || kimono || kimono: Japans mantelvormig bovenkleed met (korte) wijde mouwen || losse mouwen die in de klas over de onderarm werden aangetrokken om deze aldus te beschermen || losse mouwen die over de onderarm werden gedragen en als bescherming dienden tegen spitse aren, stengels e.d. tijdens het oogsten || morsmouw, overmouw || niet aangenaaide mouwen || Welke soorten mouwen kent U (pofmouw, puntmouw etc.?). Beschrijf hoe deze er uit zien [N 62 (1973)] III-1-3
soorten patronen of dessins bloem: bloem (Eisden, ... ), blōm (Grevenbicht / Papenhoven), (mv)  blōmǝ (Grevenbicht / Papenhoven), bloemendessin: blōmǝdɛseŋ (Schimmert), bloemetjesstof: blemkǝsstǫf (Bilzen), bloempje: blymkǝ (Meijel, ... ), blømkǝ (Eigenbilzen, ... ), blømǝkǝ (Jeuk), blø̄mkǝ (Bocholt, ... ), blø̜mkǝ (Doenrade, ... ), (mv)  blumǝʔǝs (Tessenderlo), blymkǝs (Achel), blømkǝs (Diepenbeek, ... ), blømǝkǝs (Loksbergen), blø̄mkǝs (Boorsem, ... ), blok: blok (Neerpelt), (mv)  blǫkǝ (Schimmert), blokje: bløkskǝ (Jeuk, ... ), blø̜kskǝ (Doenrade, ... ), (mv)  bløkskǝs (Herderen, ... ), blø̄kskǝs (Boorsem), blø̜kskǝs (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), blękskǝs (Munsterbilzen), blǫkskǝs (Tessenderlo), blokjesstof: bløkskǝsstof (Diepenbeek), bolletje: bolletje (Neerpelt), bølkǝ (Bocholt, ... ), bø̜lkǝ (Maasmechelen, ... ), bø̜lǝkǝ (Meijel, ... ), bǫlǝkǝ (Jeuk), (mv)  bolǝʔǝs (Tessenderlo), bølǝkǝs (Loksbergen), bø̄lkǝs (Boorsem), bø̜lkǝs (Eisden, ... ), bǫlǝkǝs (Diepenbeek, ... ), bolletjesstof: bølǝkǝsstof (Achel), bǫlǝkǝsstǫf (Bilzen), carreau: carreau (Jeuk), effen: effen (Eigenbilzen), ęfǝ (Bleijerheide, ... ), figuurtje: figyrkǝ (Meijel), figyrkǝn (Valkenburg), gebloemds: jǝblømts (Bleijerheide), haakje: hø̜kskǝ (Noorbeek), jacquard: žakār (Achel), karreest: karēst (Bleijerheide), keper: kēpǝr (Valkenburg), nopje: nopje (Reuver), nøpkǝ (Heerlen), nø̜pkǝ (Doenrade, ... ), (mv)  nøpkǝs (Boorsem, ... ), nø̜pkǝs (Ottersum), pied-de-poule: pjēdǝpul (Tessenderlo), pompadour: pǫmpǝdūr (Loksbergen), ringetje: reŋšǝ (Bleijerheide), rondje: (mv)  røntjǝs (Kesseleik), ruit: ruit (Neerpelt), ruǝt (Reuver), rōt (Houthalen), rūt (Bocholt, ... ), (mv)  rowǝtǝ (Tessenderlo), ruǝtǝ (Maasmechelen), rūtǝ (Grevenbicht / Papenhoven, ... ), ruitenstof: rawtǝstǫf (Bilzen), ruitje: ruitje (Diepenbeek), rytjǝ (Achel, ... ), rȳtjǝ (Heerlen, ... ), rȳtšǝ (Noorbeek), rȳtǝkǝ (Valkenburg), røtjǝ (Meijel), røtsǝs (Herderen), røtšǝ (Tongeren), rētšǝ (Eigenbilzen), (mv)  rȳtjǝs (Boorsem, ... ), rȳtšǝs (Bocholt), røkǝs (Loksbergen), ręjtšǝs (Munsterbilzen), spikkeltje: špikǝlkǝ (Valkenburg), streep: strēp (Weert), (mv)  strē̜pǝ (Eisden, ... ), štrēpǝ (Reuver), streepje: streepje (Bleijerheide, ... ), strepkǝ (Diepenbeek), stręjpkǝ (Bocholt), strępkǝ (Tongeren), štrēpkǝ (Rothem, ... ), štrē̜pkǝ (Doenrade), (mv)  strepkǝs (Herderen, ... ), strēpkǝs (Boorsem, ... ), strē̜pkǝs (Grevenbicht / Papenhoven), strɛpkǝs (Tessenderlo), štrēpkǝs (Kesseleik), strijp: štrīp (Lutterade), (mv)  strīpǝ (Noorbeek), strijpje: stripkǝ (Jeuk, ... ), štripkǝ (Heerlen, ... ), (mv)  stripkǝs (Munsterbilzen), strīpkǝs (Maasmechelen), strijpjesstof: strīpkǝsstǫf (Bilzen), tikkeltje: tekǝlkǝ (Maastricht), tippeltje: tipǝlkǝ (Valkenburg), tøpǝlkǝ (Lutterade), topje: typjǝ (Bleijerheide), vichy: veši (Loksbergen), visgraat: vø̜s˲grǭt (Valkenburg), vęs˲gruǝt (Bilzen), vęs˲grōt (Houthalen), visgraatje: ves˲grø̜tjǝ (Ottersum, ... ), vlimmetje: vlømkǝ (Weert) Diverse patronen of motieven in de stof. [N 62, 74b; MW] II-7
soorten rokken aangerimpelde rok: [Zie tekening van de informant]  aangerimpelde rok (Meijel), avondrok: aovendrok (Mechelen-aan-de-Maas), avondskleed met lange sleep: aoveskleid mit lang sjleip (Sittard), boerinnenrokske: Aan de tailleband overvloedig gerimpeld.  boerinnerökske (Mechelen-aan-de-Maas), broekrok: broekrok (Bilzen, ... ), brookrok (Mechelen-aan-de-Maas), cocktailrok: cocktailrok (Mechelen-aan-de-Maas), effen rok: èffe rok (Neerpelt), Simpel.  èffə [rok} (Loksbergen), enge rok: enge rok (Lutterade, ... ), ènge rok (Valkenburg), fronsrok: Samengetrokken  frons[rok} (Loksbergen), gefronste rok: gefronsde [rok} (Jeuk), gefronsde rok (Bilzen), gefronste rok (Houthalen), gerimpte rok: gerumdje rok (Tungelroy), Aan de tailleband overvloedig gerimpeld.  gerömde rok (Mechelen-aan-de-Maas), gladde rok: gladde ròk (Ottersum), godet (fr.): Los omvangrijk.  godet (Diepenbeek), godetjupe (fr.): goddè-jaup (Tongeren), godetrok (<fr.): goddè rok (Herderen), goddètrok (Eisden), [Kleine schets van informant]  gòdet rok (Neerpelt), Fr. godet.  gódèrók, gódéérók (Zonhoven), Ne rok wao (h)oël autgeet vanonder.  goddèrok (Bilzen), jupe-culotte (fr.): ž pk lot (Gingelom), lang kleed: la.nk klīēd (Hasselt), lank kleit (Sittard), maxirok: maxirok (Mechelen-aan-de-Maas), minirok: minirok (Mechelen-aan-de-Maas), rechte rok: raechte rok (Bilzen), rechte rok (Eigenbilzen, ... ), rechterok (Bocholt), regte rök (Boorsem), Met nepen of heel lichte rimpels aan de tailleband (soms met split onderaan) het silhouet van de draagster volgend.  rechte rok (Mechelen-aan-de-Maas), Recht model.  rechte rok (Neerpelt), rimpelrok: reempelròk (Ottersum), rumpelrok (Weert), rok met vele wanden wat veel toer aan heeft: rok mĕt veul wanden wao veul toer een hét (Herderen), rok met volants (fr.): [Zie tekening van de informant]  rok mi vlange (Meijel), rokje: Smalle rok.  rékskə (Opglabbeek), sierrok: In banen geknipt.  sierrok (Bleijerheide), smalle rok: smallə [rok} (Loksbergen), Smalle.  smowəl rok (Hoepertingen), strandrok: strandrok (Mechelen-aan-de-Maas), tennisrok: tennisrok (Mechelen-aan-de-Maas), wijde rok: wuujə rok (Opglabbeek), wikkelrok: wikkelrok (Heerlen), windelrok: [Als Indische omslagrok]  winjelrok (Lutterade) #NAME? || *godetrok: rok in panden || avondjurk || avondtoilet [N 23 (1964)] || gerimpelde rok || jupe-culotte: broekrok || Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
soorten schoenen chevreau (fr.): šəvra.uw (Wellen), crpe (fr.): [Van Dale: crêpe1, 1. gekroesd, niet-glanzend weefsel van linnen draden; 2. korrelig, wit rubber]  krêp (Tongeren), crpeschoen (<fr.): [Van Dale: crêpe1, 1. gekroesd, niet-glanzend weefsel van linnen draden; 2. korrelig, wit rubber]  krèpsjoen (mv.) (Diepenbeek), z.o. spêk (IV), spêksjün. [Van Dale: crêpe1, 1. gekroesd, niet-glanzend weefsel van linnen draden; 2. korrelig, wit rubber]  krêpsjün (Tongeren), drekvoet: *: En niet zoals te verwachten vuile voeten.  drekveut (Herten (bij Roermond)), escarpin (fr.): ɛskarpɛ͂ (Gingelom), gymschoen: gimsjoon (Heerlen), hog: b.v. Moet hèt zwarte hogge vör de zóndag.  hog (Gennep), knijpschoen: knèè.ëpschōē.ën (Zonhoven), kramschoen: Zn. mv.  kràmschoen (Sint-Truiden), loopschoen: loupsjóen (Kortessem), schoenen met spek: sub spek.  sjoon mèt spek (Uikhoven), spekschoen: spekschoen (Sint-Truiden), spékschōē.ën (Zonhoven), [Mv.]  speksjoen (Diepenbeek), vgl. spêk (II): crêpe (soort rubber).  spêksjün (Tongeren), tress (<fr.): &lt; Fr. tressé (gevlochten). [Van Dale (FN): tresser, vlechten]  tréssee (Zonhoven), [Van Dale (FN): tresser, vlechten]  tresɛ.ij (Gingelom), tressschoen (<fr.): [Van Dale (FN): tresser, vlechten]  trissee sjoen (Diepenbeek), trotteur (fr.): trotoeyr (Gingelom), zweetvoet: syn. soeppié(s).  zwèitvüt (Tongeren) *knijpschoen: schoen die niet genageld is, gewoonlijk ook zonder binnenzool || *spekschoen: schoen met spekzool, dikke zool van licht buigzaam rubber || *tressee: gevlochten schoen || chevreau: schoenen, laarsjes van chevreauleder || escarpin: dansschoentje || gevlochten schoenen || gymschoen || loopschoen || met spijkers beslagen schoenen || schoen met rubberen zool || schoen zonder veter, met boordje om de enkel || schoenen met crêpe-zolen || schoenen met crêpezool || schoenen met gele rubberzolen [spekschoenen] || schoenen met ruw rubberen zool || tressé: een gevlochten schoen || trotteur: lage wandelschoen || uit rubber of plastic vervaardigde zool voor schoenen, ruw aanvoelend, niet glanzend, om het uitglijden tegen te gaan || uit stof of suède gemaakte overschoen, die de enkel en het bovenbeen van de schoen bedekt || vuile schoenen* III-1-3
soorten schorten armslokkerscholk: ermslaokərscholək (Geleen), bonte scholk: van bonte stof  bôongte-sžaŏl⁄k (Baarlo), cotonnade (fr.) scholk: katonnate sjolk (Maasbracht), katoenen schort verschillende schorten worden aangeduid naargelang het materiaal waarvan ze vervaardigd zijn  kattenāte sjolk (Maastricht), ruitjeskatoen  kartenate scholk (Blerick), verschillen naargelang de stof  katenaakscholk (Helden/Everlo), dragerschortsel: trägerschōtzal (Vaals), fantasiescholk: fantāsīsjölk (Pey), heerkleed: haerkleid (Valkenburg), kleed: kleed (Siebengewald), rok: rok (Siebengewald), vlassen scholk: linnen (vlassen) schort  flesse schòllek (Leunen) zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)] III-1-3