e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijbonen bloeiers: bläöjer (Castenray, ... ), boontjes: buənkəs (Heythuysen), breekbonen: ideosyncr.  breikboon (Vlodrop), fietsjbonen: fietsj’boeëne (mv.) (Bleijerheide, ... ), KerkrWb: fietsjen = snipperen  fietsj’boeëne (mv.) (Kerkrade), krombekken: krom bèk (Schimmert), krombek (Amby, ... ), krommbekkə (Maastricht), krômbek (Herten (bij Roermond), ... ), krömbekke (Pey), eigen spellingsysteem  krombek (Neer), ideosyncr.  krombek (Gronsveld, ... ), krombèk (Sittard), krómbek (Susteren), IPA, omgesp.  kroͅmbɛk* (Kwaadmechelen), krombek, soort zaaderwt  kroe.mbek (mv.) (Hasselt), krombekken zijn erwten (kelvedon - wonder v. Witham etc.) (kelredon? kelvedon? - moeilijk leesbaar)  krombek (Boekend), Nijmeegs (WBD)  krómbek (Meijel), oude spellingsysteem erwt  krombekke (Meijel), Veldens dialekt  kroombekke (Velden), WBD / WLD  krombek (Beesel), kròmbek (Reuver), WBD/WLD  krombek (Kapel-in-t-Zand), WBD/WLD ó even gesloten als oo wordt beschouwd als een erwt  krómbek (As), WLD  krombek (Born, ... ), krombekke (Kesseleik), krómbek (Swalmen), krómbèk (Montfort, ... ), krômbekke (Venlo), krombonen: krombwan (Geulle), mussenbekken: musjebek (Wijlre), pronkbonen: met fraaie bloemen, phaseolus multiflorus  proonkboeën (Castenray, ... ), rattenkeutels: krombek is een erwtensoort  ratte keutels (Blerick), snijbonen: schniebon (Vaals), sjnie boéan (Doenrade), sjnieboeën (Herten (bij Roermond)), sjnieboon (Roermond, ... ), sjnyboen (Gronsveld), snaibónë (Tongeren), sneejboeën (Castenray, ... ), snejbuən (Meeswijk), sneͅiboͅn* (Lommel), sneͅibūən* (Hamont), sni-jboeën (Blitterswijck, ... ), snieboeën (Venlo), sniebonen (Herten (bij Roermond)), snieboënen (Venlo), sniebŏĕane (Heythuysen), sniebwan (Stein), sniebôêne (Dilsen), sniejboên (Sevenum), sniejbōēn (Tungelroy), sniē bōēne (Boekend), snij boen (Sint-Pieter), snij.boen (Zonhoven), snijbaoən (Eksel), snijboen (Maastricht, ... ), snijboenne (Kortessem), snijboon (Eigenbilzen), snijjboen (Maastricht), snéjboṇ (Nederweert), snéjbŏĕn (Lanaken), snéjbòṇ (Meijel), eigen fon. aanduidingen  snieboeëne (Ell), Endepols  snijboen (Maastricht), ideosyncr.  sniejbōēn (Hoensbroek), LDB  sjniebone (Roermond), Veldeke aangepast  snijboeën (Tienray), WBD/WLD  sniebwàn (Urmond), WLD  schniebonne (Gulpen, ... ), sjnieboon (Posterholt), snieboan (Thorn), snijers: snïjjer (Gennep, ... ), spekbonen: spekboeën (Castenray, ... ), staakbonen: eigen spellingsysteem ?  staakboeën (Meerlo), ± WLD  staakboeen (Weert), stekbonen: WLD  stékbôêne (Itteren), turkenbonen: turke-boøͅne (Heerlen), wollewantjes: wollewantsjes (As, ... ), zeldzame prinsessen: oude spellingsysteem boon  zeldzame prinses (Meijel) [N 11A (zj)]bonen, soort || Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: snijboon (scheiboon, snipperboon) [N 71 (1975)] || pronkbonen || pronkboon || snijbonen || snijboom || snijboon || snijboon, soort I-7
snijbrander berner: bɛjnǝr (Jeuk), brander: branǝr (Eigenbilzen, ... ), chalumeau: šalimo (Eigenbilzen), šalimō (Jeuk), coupeur: kupø̜jǝr (Tessenderlo), kupø̜r (Jeuk), snijbrander: snejbrandǝr (Weert), snibrandǝr (Venlo), snājbrandǝr (Bilzen), snējbrãndǝr (Meerlo), snējbrāndǝr (Ottersum), snējbrānǝr (Zonhoven), snē̜brandǝr (Loksbergen), snęjbrandǝr (Bevingen, ... ), snęjbrãndǝr (Middelaar), snęjbrāndǝr (Oostrum), snɛjbrandǝr (Well), snɛjbrãndǝr (Heijen, ... ), šnībrandǝr (Helden, ... ), snijbrender: snibrɛnjǝr (Montfort, ... ), snībrɛndǝr (Geulle), šnibrɛnjǝr (Herten, ... ), šnijbrɛnjǝr (Reuver, ... ), snijbrenner: šnibrɛnǝr (Kerkrade, ... ), šnijbrɛnǝr (Heerlen, ... ) Lasbrander waarbij een tweede mondstuk is aangebracht waaruit zuurstof stroomt. Op deze wijze wordt een snelle verbranding verkregen van het materiaal dat door de vlam wordt bestreken. De snijbrander kan alleen worden toegepast bij het snijden van ijzer en staal en - met speciale voorzieningen - ook wel bij gietijzer. Zie ook afb. 44. [N 33, 317; monogr.] II-11
snijden in pasklare stukken: en pasklǭrǝ stø̜kǝ (Maasbree), in werkklare stukken: en werkklø̜̄rǝ stø̜kǝ (Maasbree), leer uitsnijden: lę̄r utšniǝ (Montzen), op maat snijden: op moas šniǝ (Bleijerheide), op mǭt sniǝn (Dilsen), rangeren: ranžę̄rǝ (Heerlerheide), snijden: snājǝ (Bilzen), snęjǝ (Milsbeek), uitsnijden van de schachten: ūtšni-jǝ van dǝ šaxtǝ (Roggel), volgens de vorm: volgens de vorm (Lommel) Het leer snijden in pasklare stukken. [N 60, 38] II-10
snijden van de baggerturf afschrijven: āfsxrīvǝ (Ospel), baggerd in ruitjes snijden: bagǝrt in røtjǝs snē̜je (Meijel), baggerd schrijven: bagǝrt sxrīvǝ (Ospel), baggerd snijden: bagǝrt sni-jǝ (Venray), bagǝrt snē̜jǝ (Meijel, ... ) Als de veenlaag door droging en trappen voldoende vastheid heeft verkregen, wordt ze verdeeld in banen. Men gaat de bagger in turfvorm snijden. [I, 107a] II-4
snijijzer buissnijijzer: bȳsšnij-īzǝr (Klimmen), draadsnijder: drōtsnē̜jǝr (Loksbergen  [(snelsnijijzer)]  ), drǫatšnijǝr (Spekholzerheide  [(ook gebruikt als benaming voor het snelsnijijzer om in één keer te snijden)]  ), drǭtsnęjǝr (Maastricht), drǭtsnɛjǝr (Stokkem), draadsnijijzer: drǭtsnęj-īzǝr (Zutendaal  [(ook snelsnijijzer)]  ), drǭtšni-īzǝr (Helden, ... ), filière: fel`jęr (Eigenbilzen), feljē (Bilzen), feljē̜r (Zutendaal  [(ook gebruikt als benaming voor het snelsnijijzer)]  ), filjē̜r (Houthalen), fjē̜rǝ (Maastricht), fuljē̜r (Tessenderlo), vøljɛ̄r (Rothem), gassnijijzer: gāsšni-īzǝr (Rothem  [(snelsnijijzer)]  ), gewinde-snijder: jǝweŋšnijǝr (Spekholzerheide), kluppe: klup (Bleijerheide, ... ), moerijzer: mojǝrē̜jǝzǝr (Loksbergen), mojǝręjzǝr (Bevingen, ... ), mujǝrē̜ǝzǝr (Niel-Bij-Sint-Truiden), mø̜jǝrē̜zǝr (Tessenderlo), moerplaat: mōrplāt (Swalmen), mūrplāt (Reuver), opsnijplaat: ǫpšniplāt (Herten), schroefplaat: skrūfplǭwǝt (Jeuk), snelijzer: snɛlīzǝr (Maastricht), šnɛlīzǝr (Heerlen), snelmoerijzer: snɛlmojǝręjzǝr (Bevingen), snelsnijder: snɛlsne.jǝr (Weert), snelsnijijzer: snęlsnęj-īzǝr (Middelaar, ... ), snęlsnɛj-īzǝr (Heijen, ... ), snɛlsni-īzǝr (Neeritter), snɛlsnēj-īzǝr (Meerlo), šnɛlšni-īzǝr (Helden, ... ), šnɛlšnij-īzǝr (Klimmen), snijapparaat: snęjapǝrāt (Maastricht), snijijzer: sni-īzǝr (Heel  [(snelsnijijzer)]  , ... ), snājęjzǝr (Bilzen  [(snelsnijijzer)]  ), snēj-īzǝr (Castenray, ... ), snęj-īzǝr (Middelaar, ... ), snɛj-īzǝr (Heijen, ... ), šni-īzǝr (Bleijerheide, ... ), šnij-ī.zǝr (Swalmen), šnij-īzǝr (Heerlen, ... ), snijplaat: sniplāt (Montfort), snējplāt (Meerlo), snęjplǭt (Middelaar), snɛjplǭt (Heijen), šnijplāt (Klimmen), šniplāt (Helden, ... ), tappensnijder: tapǝsniǝr (Montfort), tourne-à-gauche-tje: turnagōškǝ (Bilzen  [(snelsnijijzer)]  ), verstelbaar ringijzer: vǝrštɛlbār reŋīzǝr (Nieuwenhagen, ... ), wringijzer: vreŋīzǝr (Simpelveld) Stalen werktuig om uitwendig schroefdraad aan buizen, staven, bouten, etc. te snijden. Een veelgebruikt type bestaat uit een ronde snijplaathouder met twee handvatten, waarin een verwisselbaar, rond snijblok kan worden aangebracht. In het midden van dit snijblok zit een rond gat met schroefdraad. Enkele gaten rond dit centrale gat vormen de snijkussens. De snijblokken zijn soms aan één kant open, zodat het snijgat door middel van stelschroeven iets kan worden versteld. Zie ook afb. 92e, f, g. Voor het op volle diepte snijden van een schroefdraad moet het snijijzer twee of drie maal worden opgeschroefd. De snijkussens van het snijblok worden daarbij steeds met de stelschroeven op een nauwere afstand ingesteld. Zie ook het lemma "snijblok, snijkussen". Het snijijzer voor gasdraad is vaak voorzien van een ratel, waardoor het draadsnijden op lastig bereikbare plaatsen mogelijk is. Met de woordtypen snelsnijijzer, snelijzer en snelsnijder wordt een speciaal type snijijzer aangeduid. Met dit werktuig kan, in tegenstelling tot het gewone snijijzer, in één keer schroefdraad aan buizen, staven, etc gesneden worden. [N 33, 293-294; N 33, 297; N 64, 65a-b; monogr.] II-11
snijkant kling: kleŋ (Bleijerheide), sne(d)e: sne(d)e (Lommel), snej (Milsbeek), snę̄ (Maasbree), snę̄j (As, ... ), snede: snēj (Heijen, ... ), snē̜ (Eigenbilzen), snē̜. (Zutendaal), snij: snī (Bilzen), snijkant: snęjkant (Meijel), šnijkant (Klimmen), šnijkaŋk (Heerlen), šnikaŋk (Spekholzerheide), šnikāŋk (Simpelveld), šnīkanjtj (Roggel), snit: šnet (Bleijerheide, ... ) De snijdende kant van een boorijzer. Afhankelijk van de bewerkingen die moeten worden uitgevoerd en de soort materiaal waarin geboord moet worden, kan een boorijzer één of meer snijkanten hebben. Zie ook afb. 111. Het betreft daar de snijkant van een puntboor. [N 33, 156] || Het scherpe gedeelte van een mes. [N 60, 175a] II-10, II-11
snijkast wolf: wolft (Meijel, ... ) Onderdeel van de baggermachine waarin de kluiten veen worden fijngemalen tot molm. [II, 114f] II-4
snijlood gewicht: gǝwiǝt (Montzen), lood: lood (Dilsen), lōt (Milsbeek), patroonblokje: pǝtruǝnblø̜kskǝ (Maasbree) Het loden blokje dat men op de patronen legt om deze op hun plaats te houden. [N 60, 39b] II-10
snijmes bodemmes: bø̄jǝmmɛs (Hasselt  [(gebruikt om de rand van de bodem van het vat af te schuinen)]  ), bǫjǝmmɛs (Hasselt  [(gebruikt om de rand van de bodem van het vat af te schuinen)]  ), bǭmmɛts (Neer  [(gebruikt om de rand van de bodem van het vat af te schuinen)]  , ... ), bodemsnijmes: bǭmšnīmɛts (Neer  [(gebruikt om de rand van de bodem van het vat af te schuinen)]  ), coupeermes: kupiǝrmęs (Bilzen), haalmes: haalmes (Baarlo, ... ), hǭlmɛts (Reuver), houtmes: hǫwtmɛs (Weert), mes: mɛs (As, ... ), overleermes: ǫvǝrlę̄rmɛs (Milsbeek), patroonmes: pǝtruǝnmɛts (Maasbree), rangeermes: ranžę̄rmɛts (Heerlerheide), recht snijmes: rɛx šnimɛts (Klimmen), reimes: rējmɛs (Gennep), rē̜męs (Hasselt), ręjmɛts (Maastricht), rīmɛts (Roermond), schachtemesje: šaxtǝmɛtskǝ (Roggel), schilmes: schilmes (Berkelaar), sxęlmɛts (Venlo), šelmɛts (Herten, ... ), šē̜lmɛts (Grathem), šę ̞lmɛts (Herten), šęlmɛs (Bilzen), šęlmɛts (Echt, ... ), schoenmakersmes: schoenmakersmes (Lommel), šunmǭkǝrsmę̄s (Diepenbeek), schoestersmes: sxustǝrsmɛs (Milsbeek), snijmes: snijmes (Borgloon, ... ), snijmɛs (Kinrooi), snājmɛs (Bilzen), snē̜męs (Hasselt, ... ), snē̜mɛs (Loksbergen), snęjmɛs (Bevingen, ... ), snęjmɛts (Maastricht), snɛ̄ǝmɛs (Niel-Bij-Sint-Truiden), šni-jmɛts (Montzen), šnijmɛts (Mechelen, ... ), šnimɛts (Eygelshoven, ... ), snippermes: snepǝrmɛ̄s (Zutendaal), snippermes (Amby, ... ), snøpǝrmęs (Geulle), snøpǝrmɛs (Dilsen, ... ), šnepǝrmɛs (Klimmen, ... ), šnøpǝrmɛs (Beek, ... ), speekmes: spēkmɛs (Gennep, ... ), spęjkmęs (Meerlo, ... ), spęjkmɛs (Well), špęjkmɛts (Helden, ... ), steekmes: stē̜kmɛs (Boshoven, ... ), stē̜kmɛts (Blerick, ... ), stelmes: stęlmɛts (Venlo), štęlmɛts (Reuver), togmes: tsoxmɛts (Kerkrade), trekijzer: tręk˱ęjzǝr (Leopoldsburg), trekmes: trekmes (Belfeld, ... ), trēkmɛts (Eisden, ... ), trękmęs (Hasselt), trękmęts (Vaals), trękmɛs (Kinrooi, ... ), trękmɛts (Bleijerheide, ... ) Het mes waarmee men het leer in pasklare stukken snijdt. Volgens de informant van L 163a is het overleermes 1 cm breed. De informant van Q 253 spreekt van een smal, puntig mesje gekneld in een metalen veer. [N 60, 40] || Lang mes met een recht blad en twee, vaak bolvormige, handvatten. Zie ook afb. 209. Het snijmes wordt gebruikt door diverse houtbewerkers zoals de timmerman, de stoeldraaier, de kuiper en de wagenmaker. De kuiper bewerkt er vooral de buitenkant van duigen mee, maar hij vormt er vaak ook de schuine buitenrand mee aan een vatbodem. Vgl. de woordtypen bodemmes en bodemsnijmes. De wagenmaker snijdt er spaken voor karwielen mee. Het eerste lid in het woordtype speekmes verwijst daarnaar. [N E, 13b; N E, 15; N E, 41; N G, 11a; N 33, 272; N 47, 12a; N 53, 76; A 32, 6; monogr.] II-10, II-12
snijmoer draadkluppe: drǭtklup (Neeritter), snijbacken: šnijbakǝ (Spekholzerheide), snijkluppe: šnijklup (Heerlen), snijmoer: snęjmūr (Middelaar), snɛjmūr (Heijen, ... ), šnijmōr (Klimmen), šnijmūr (Reuver), šnimōr (Herten, ... ), šnimǫdǝr (Kerkrade) Stalen werktuig dat wordt gebruikt voor het opzuiveren van bestaande, beschadigde schroefdraad of voor het zuiver nasnijden van voorgesneden schroefdraad. De snijmoer wordt met een moersleutel bediend. [N 33, 325] II-11