e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smetlijn slaglijn: slaxlin (Castenray, ... ), smetkoord: smętkoart (Houthalen), smętkuǝt (Bilzen, ... ), smɛtkort (Sevenum), smɛtkōrt (Houthalen), smɛtkōt (Diepenbeek), smɛtkōǝt (Diepenbeek), smɛtkǫwǝr (Tessenderlo), smɛtkǭrt (As, ... ), šmętkǭ.rt (Sittard), šmętkǭrt (Herten, ... ), šmɛtkoat (Nieuwenhagen, ... ), šmɛtkǫart (Klimmen), šmɛtkǫat (Heerlen, ... ), šmɛtkǭrt (Sint Odilienberg, ... ), šmɛtkǭǝt (Gulpen), smetkoordje: smɛtkørtjǝ (Meijel), smetlijn: smɛtlin (Castenray, ... ), smɛtlī.n (Sevenum), smɛtlīn (Stein), šmętlīn (Herten), šmɛtlīn (Heel), smettouw: smɛttǫw (Maasbree, ... ), šmęttǫw (Buchten, ... ), šmɛttǫw (Klimmen), snoer: šnōr (Bleijerheide), snoerkoord: šnōrkǫat (Bleijerheide, ... ) Een met een kleurstof ingesmeerd touw waarmee rechte lijnen kunnen worden afgetekend. Het strak gespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens plotseling weer losgelaten. Zie ook het lemma 'Smetlijn' in de paragraaf over de leidekker, pag. 161 [N 67, 83b; monogr.; div.] || Koord, met krijt of rood poeder besmeerd, waarmee de dak- en leidekker de plaats van de dakpannen, leien en de metalen platen op het beschot aftekent. [N 64, 159a; N 64, 141; div.] || Met een kleurstof ingestreken stuk touw dat gebruikt wordt om een rechte lijn af te tekenen op bijvoorbeeld een te zagen stuk hout. Het strakgespannen touw wordt daartoe in het midden opgetild en vervolgens weer losgelaten. Op deze wijze verkrijgt men een rechte lijn op het hout. De smetlijn wordt zowel door de timmerman als door de houtzager gebruikt. Zie ook het lemma ɛsmetlijnɛ in Wld II.9, pag. 161/215.' [N 50, 20a; monogr.] II-12, II-9
smetplank muurbred: m ̇ūrbrɛt (Bleijerheide), smetplank: smɛtplāŋk (Ottersum), šmętplaŋk (Sint Odilienberg), šmɛtplaŋk (Posterholt) Plank tegen de muur waaraan de trapleuning wordt bevestigd. [N 55, 139] II-9
smetten afsmetten: afsmɛtǝ (Maasbree, ... ), āfsmɛtǝ (Sevenum), āfšmętǝ (Buchten, ... ), āfšmɛtǝ (Kerkrade, ... ), aftekenen: āftsēxǝnǝ (Bleijerheide), smetlijnen: šmɛtlīnǝ (Gulpen), smetten: smętǝ (Houthalen, ... ), smɛtǝ (Diepenbeek, ... ), šmętǝ (Herten, ... ), šmɛtǝ (Heel, ... ) De ketting van een weefsel van afstand tot afstand met een smet merken. [N 39, 72c] || Door middel van de smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 64, 159c] || Met een smetlijn een rechte lijn aftekenen. [N 67, 83a] II-7, II-9
smetten, afschrijven afschrijven: afsxrīvǝ (Ottersum), āfsxrīvǝ (Venlo), āfšrīvǝ (Heel, ... ), afsmetten: afsmɛtǝ (Leopoldsburg), āfsmɛtǝ (As), aftekenen: aftekenen (Dilsen), āftęjkǝnǝ (Heel), ǭftēkǝnǝ (Bilzen), smetten: smętǝ (Bilzen, ... ), smɛtǝ (Castenray, ... ), uitsmetten: ø̜jtsmɛtǝ (Leopoldsburg), uittekenen: ūstsēxǝnǝ (Bleijerheide) Met behulp van de smetlijn een rechte lijn aftekenen op een te zagen boomstam of ander hout. Zie ook het lemma ɛsmettenɛ in Wld II.9, pag. 216.' [N 50, 21a; N 53, 204a; monogr.] II-12
smetter, afschrijver afschrijver: afsxrīvǝr (Ottersum), āfsxrīvǝr (Venlo), āfšrīvǝr (Heel, ... ), houtafschrijver: hōts˱āfšrīvǝr (Bleijerheide), houtsmetter: (h)ōtsmętǝr (Bilzen), smetter: smętǝr (Tessenderlo), uitsmetter: ø̜jtsmɛtǝr (Leopoldsburg) De persoon die het werk van het smetten verricht. Zie ook het vorige lemma en het lemma ɛsmetlijnɛ.' [N 53, 204b] II-12
smeulen ameren: aomere (Noorbeek, ... ), het oamərt nōg (Opglabbeek), ōmərt (Montzen), (half uitgebrand hout)  aommere (Sittard), om het vuur te houden werd \'s avonds \'n turf gestookt die dikwijls \'s morgens ook nog aomerdje  ōͅmərə (Altweert, ... ), blaken: blëuke (Gronsveld), branden: bjandt (Heers), branne n onder de asschĕ (Sint-Truiden), t bjant ondər de assə (Guigoven), broeien: breujt (Kanne), het brut onder de asch (Halen), dompen: ət dumpt (Sint-Truiden), gloeien: ... gløit (Stokkem), de staof liGt gli-j (Opglabbeek), gleu (Gulpen), gleuie (Maastricht), gleuje (Blerick, ... ), gleujen (Noorbeek), gleujend (Maastricht), gloeie (Hoeselt, ... ), glu-jje (Waubach), gluije (Meerlo), gluijt (Sittard), gluje (Ell), gluuje (Weert), glūi̯jən (Eksel), gløjə (Kwaadmechelen), glù-je (Schaesberg), gl‧øi̯ə (Montfort), het gli-jend veer (Bree), het gloeit onder de asch (Kaulille), t glønt ondər das (Heusden), idem als bij vraag 62; boven de öö behoren nog twee horizontale streepjes  glööje (Tienray), knetteren: het knetterd (Hasselt), kolen: et ka͂ölt ōnder de as (Maastricht), het kaolt onger de assch (Maaseik), het keult (Elen), het keult unger de as (Mechelen-aan-de-Maas), het koolt onder het asch (Opoeteren), keule (Valkenburg), kōͅlə (Lanklaar), käöle (Echt/Gebroek, ... ), kèult (Lanklaar), köle (Guttecoven), kölen (Guttecoven, ... ), kööle (Mheer), kø͂ͅlt (Rotem), kø͂ͅlə (Meeswijk, ... ), t köölt oonder g`n èèsje (Mheer), loeren: loert (Jeuk, ... ), lonken: et lonk onger de asse (Mechelen-aan-de-Maas), luiden: läöje (Oirlo), lèùjə (Arcen), løͅi̯ə (Blitterswijck, ... ), luimen: het vuur (loump) onder d`asch (Zichen-Zussen-Bolder), hət vījr lunt (Opgrimbie), laomt (Lanaken, ... ), laumen (Eigenbilzen), laump (Martenslinde), lāimp (Bilzen), loumen (Neerharen), loump (Zichen-Zussen-Bolder), loumpen (Zichen-Zussen-Bolder), louëmt (Bilzen), loͅu̯mə (Genk), lumə (Rekem), t laumt onder de as (Waltwilder), t veer laomt (Niel-bij-As), ət fijr lump (Rekem), \"on\"= fr. \'bon\'.  lonme (Remersdaal), luimeren: het lēmert onner de āssen (Diepenbeek), het lijmert (Stokrooie), het luimert onder d`asse (Ulbeek), het luimert onner de aassen (Diepenbeek), hèt leumert (Wellen), hət lø&#x0304mərt onər də āsn (Diepenbeek), hət lø͂ͅmərt oͅndər dasə (Herk-de-Stad, ... ), leumert (Gelinden), lēnərt (Kermt), lo(e)mert (Kuringen), lōmərt (Bommershoven), luijemert (Groot-Gelmen), luimere (Hoepertingen), lèumert (Wellen), lèè.mere (Hasselt, ... ), lö:mərt (Sint-Truiden), lömərt (Hoepertingen), lø&#x0304mert (Koninksem), lø&#x0304mərt (Gelinden), lø͂ͅmert (Sint-Truiden), lùimere (Sint-Truiden), hët vüur laimërt nòg wat  laimërë (Tongeren), moetselen: Vuur dat lang ligt vooraleer het doorbrandt  moetschele (Zichen-Zussen-Bolder), motteren: m`ŏtert (Montzen), mŏtərt (Remersdaal), t moͅttert (Remersdaal), schrillen: chrelle (Bree), slapen: schlöpt (Montzen), sluimeren: (schlummert) (Montzen), hət sleəmərt ondər də asə (Alken), hət sloeəmərt ondər də asə (Alken), slùimere (Sint-Truiden), smeulen: chmeulen (Sint-Martens-Voeren), het smeelt onder de asch (Peer), het smeiult (Sint-Truiden), het smeult onder de as (Stevoort), het smeult onder de asch (Kaulille, ... ), het smēēlt onder de asch (Neeroeteren), het smuilt onder asch (Sint-Truiden), het vīr smēlt (Linde), hət smø&#x0304lt oͅndər də āsch (Neerpelt), schmeule (Schaesberg), schmeŭle (Schimmert), sjmeuilt (Amby), sjmeule (Helden/Everlo, ... ), smaelen (Neeroeteren), smeelt (As), smele (Maaseik), smeule (Echt/Gebroek, ... ), smeulen (Dilsen, ... ), smeult (Hechtel, ... ), smeultj (Ophoven), smeulə (Leopoldsburg, ... ), smeŭlt (Oostham), smēle (As, ... ), smēͅ.lə (Neeroeteren), smēͅiltš (Bree), smōrə (Hamont), smult (Heusden, ... ), smuule (Weert), smø&#x0304lt (Hamont, ... ), smø&#x0304lə (Houthalen), smøilt (Zonhoven), smølt (Neerpelt, ... ), smølən (Zolder), smø͂ͅlə (Lanklaar), sməlt (Tessenderlo), smɛlt (Lanaken), sm‧ø&#x0304lə (Kinrooi), t smeult onder de asch (Genk), t smēīēlt onder dassə (Gutshoven), t smølt (Neerpelt), ət smølt (Dilsen), smokken: het smokt onder de assen (Helchteren), Een eerste invuller schreef \'smoekt\', de tweede invuller heeft de \'s\' doorstreept en de mededeling \"zonder vuur (hooi)\"toegevoegd.  het smoekt onder de asschen (Peer), smoren: het smoort onder de assche (Zepperen), smoeërt (Hulst/Konijnsberg), snerken: het snurkt onder de asch (Bocholt), het snərkt onder das (Gerdingen), snirke (Montfort), snurken (Neeroeteren), snūrken (Bree), snəreken (Wilderen), versnèrke (Gruitrode), \"eu\"tussen \'eu\' en \'u\'.  det sneurkt schoen in zien eigen op (Bocholt), Ruukstieg niks? dao snèrrek get Pas op, de snèrreks d¯n brook, este zoe kort biij de kachel steit  snèrreke (Maastricht), Zi-jne maalplagk waas oppe stoaf gevalle en begos al te snörke  snörke (As, ... ), viesten: vī.stə (Nederweert), vinken: het vinkt onder de assche (Beringen), het vinkt onner de asch (Heusden), t vinkt (Koersel), vinken (Heusden), vinkt (Oostham, ... ), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  vinke (Beverlo), vonken: het vonkt onder de assche (Beringen), t vøŋt o.ŋər də as (Lanklaar), voenken (Engsbergs), vonkt (Heusden), vunke (Tungelroy), vunkt (Lommel), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  vùnke (Beverlo), vunzen: vunzen (Meeuwen), vønzə (Kwaadmechelen), vuur onder de as zijn: dōͅə es nog vy(3)̄r ondər də asse (Loksbergen), zilsteren: zi.lstere (Zonhoven), petatte zi.lstere: aardappelen roosteren  zi.lstere (Zonhoven), zilteren: Opgave van de tweede invuller.  het ziltert onder de asschen (Peer), zulderen: zuldert (Eksel), zulten: ...zult... (Hamont), het zuelt onder de asch (Hamont), het zuult (onder de asch) (Neerpelt), hɛt zylt ŏndər d āsə (Overpelt), t silt ondər d`āsə (Overpelt), t zult onder d`asschen (Achel), zhulten (Ospel), zult (Achel), zultə (Meijel), ... (voor het vlamt).  hət was al ont zø&#x0304ltən (Hamont), zwellen: het zwelt onder de asch (Neeroeteren) bijna branden || doven, laten uitgaan, gezegd van vuur in de kachel [N 07 (1961)] || even gloeien, slecht branden || gloeien || gloeien van brandend iets || Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] || lichtelijk gloeien, slecht branden || luimeren || nagloeien, smeulen || smeulen [ZND 06 (1924)] || snerken || vonken || Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen) [N 79 (1979)] || zachtjes branden zonder vlam, maar met gloeiende asse III-2-1
smid plemper: plɛmpǝr (Heerlen), smid: smet (Afferden  [(mv smēj)]  , ... ), smeǝt (Kanne, ... ), smit (Martenslinde), smjęt (Eigenbilzen  [(mv smjē)]  , ... ), smē.t (Boshoven  [(mv smēj)]  , ... ), smējt (Hoepertingen), smēt (Baarlo  [(mv smēj)]  , ... ), smēǝ.t (Gelinden, ... ), smēǝt (Kuringen, ... ), smē̜.t (Lummen), smē̜jt (Jeuk  [(mv smēj)]  ), smē̜t (Obbicht  [(mv smē̜j)]  , ... ), smę.t (Borgloon  [(mv smę)]  , ... ), smę.ǝt (Rekem  [(mv smę.ǝj)]  ), smęj.t (Borgloon), smęjt (Bevingen  [(mv smęj)]  , ... ), smęt (Beringen  [(mv smē̜.n)]  , ... ), smęǝt (Moelingen  [(mv smē̜ǝ)]  ), smījǝt (Bilzen  [(mv smījǝ)]  ), smīt (Bree, ... ), smīǝ.t (As  [(mv smē̜j)]  , ... ), smīǝt (Altweert  [(mv smīǝj)]  , ... ), šmet (Brunssum  [(mv šmēj)]  , ... ), šmit (Brunssum), šmiǝt (Gronsveld  [(mv šmē̜j)]  , ... ), šmē.t (Beek  [(mv šmē.)]  , ... ), šmēt (Amby  [(mv šmē̜j)]  , ... ), šmē̜t (Baelen  [(mv šmē̜dǝ)]  , ... ), šmęjǝt (Klimmen), šmęt (Eupen  [(mv šmędǝ)]  , ... ), šmīt (Eijsden  [(mv šmɛj)]  ), šmīǝt (Doenrade  [(mv šmęj)]  , ... ), vlammer: vlɛmǝr (Heerlen) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] || In het bijzonder de mijnsmid. [monogr.] II-11, II-4
smidsas as: as (Middelaar), assen: a.sǝ (Zutendaal), asǝ (Bilzen, ... ), āsǝ (Siebengewald), ęš (Ulestraten), ɛš (Heerlen, ... ), ɛšǝ (Klimmen, ... ), ɛ̄š (Spekholzerheide), kluitendrek: klytǝdrɛk (Spekholzerheide), kolenassen: kōlǝasǝ (Neeritter), kōlǝɛ̄šǝ (Wijnandsrade), koolassen: kǭlɛ̄š (Simpelveld), plof: pluf (Swalmen), smidsassen: šmęts˱asǝ (Helden, ... ), smis(se)assen: smes˱asǝ (Bevingen, ... ), smējs˱asǝ (Well) De as van het smidsvuur. Kluitendrek is volgens het Kerkraads Woordenboek (pag. 156) de as van klompen kolengruis, vermengd met leem of van bruinkoolbriketten. [N 33, 30] II-11
smidsbed haard: hērt (Rothem), hē̜rt (Klimmen, ... ), hē̜ǝt (Simpelveld), smeedsbed: smēts˱bęt (Neeritter), šmets˱bęt (Brunssum, ... ), smeedshaard: šmetshē̜ǝt (Heerlen), smidsbed: smets˱bęt (Geulle, ... ), šmets˱bęt (Reuver, ... ), šmets˱bɛt (Ulestraten), šmęts˱bęt (Helden, ... ), smidsbed met twee vuren: šmets˱bęt met twiǝ vȳrǝ (Herten), smidshaard: smetshē̜rt (Oostrum), smis(se)bed: smes˱bęt (Bilzen, ... ), smes˱bɛt (Bevingen, ... ), smis˱bęt (Diepenbeek, ... ), šmes˱bɛt (Gronsveld), vuurhaard: vȳrhē̜rt (Siebengewald), vuurpot: vȳrpǫt (Kerkrade) Het horizontale, van baksteen of ijzer vervaardigde werkvlak van een smidsvuurhaard waarin één of meer stookgaten zijn aangebracht. [N 33, 10; monogr.] II-11
smidsblaasbalg balk: balǝk (Spekholzerheide), blaasbalg: blōs˱balǝx (Bevingen), blǭ.s˱balǝx (Tungelroy), blǭs˱balǝx (Helden, ... ), blaasbalk: bluǝs˱balǝk (Bilzen), blōs˱balǝk (Loksbergen), blǫas˱balǝk (Heerlen, ... ), blǭ.s˱balǝk (Brunssum, ... ), blǭs˱balǝk (Diepenbeek, ... ), blǭws˱balǝk (Jeuk), blǭǝs˱balǝk (Spekholzerheide), cilinderbalk: silendǝrbalǝk (Simpelveld), cilinderblaasbalk: silendǝrblǫas˱balǝk (Heerlen), silendǝrblǭs˱balǝk (Heijen, ... ), sīlendǝrbalǝk (Well), cilindergeblaas: tsilendǝŋǝblǭǝs (Spekholzerheide), dubbeltonblaasbalk: døbǝltǫnbluǝs˱balǝk (Bilzen  [(twee achter elkaar geplaatste tonnen met kleppen en tegengewicht -- werkte zowel door het op- als het neergaan van de hefboom)]  ), harmonicabalk: mōnikābalǝk (Herten), ijzeren blaasbalk: īzǝrǝ blǭs˱balǝk (Neeritter), leren balk: lērǝ balǝk (Siebengewald), lēǝrǝ balǝk (Simpelveld), leren blaasbalk: lērǝ blǭs˱balǝk (Heijen), lē̜rǝ bluǝs˱balǝk (Bilzen), tonbalk: tǫnbalǝk (Herten), tonblaasbalg: tǫnblǭs˱balǝx (Helden, ... ), trekbalk: trek˱balǝk (Montfort), tręk˱balǝk (Brunssum, ... ), trekblaasbalg: tręk˱blǭs˱balǝx (Diepenbeek), trɛk˱blōs˱balǝx (Bevingen), trekblaasbalk: tręk˱blǫas˱balǝk (Kerkrade), tręk˱blǭs˱balǝk (Klimmen  [(door middel van hefboom)]  , ... ), trɛk˱blǭs˱balǝk (Maastricht) Een werktuig om lucht aan te zuigen, samen te persen en vervolgens uit te blazen. In de smidse wordt het gebruikt om het vuur aan te wakkeren. Het bestaat uit een puntvormig uitlopende zak met twee of drie compartimenten of uit een tonvormige variant daarvan. Ook zijn er blaasbalgen met twee cilinders. De smidsblaasbalg wordt door middel van een trekmechanisme met de hand of de voet bediend. Zie ook afb. 8. [N 33, 11; N 33, 12a-12c; monogr.] II-11