25505 |
sluiting aan de ovendeur |
geheng:
gǝheŋ (L269a Hout-Blerick),
gewichten:
gewichten (L312p Neerpelt),
grendel:
grendel (L270p Tegelen, ...
Q112p Voerendaal),
grendjǝl (L291p Helden),
greŋǝl (Q083p Bilzen),
griŋǝl (Q072p Beverst),
grɛndǝl (L250p Arcen),
grɛŋǝl (Q003p Genk, ...
P176a Melveren),
grendel met pin:
grɛndǝl met pen (L163p Ottersum),
haak:
hǭk (L331p Swalmen),
handgreep:
haŋkgrīǝp (Q113p Heerlen),
hendel:
hendel (Q095p Maastricht, ...
Q097p Ulestraten),
klep:
klɛp (Q180p Mal),
klepjes:
klępkǝs (Q082p Munsterbilzen),
klink:
klink (L269p Blerick, ...
L291p Helden,
L292p Heythuysen,
L265p Meijel,
Q099q Rothem,
L271p Venlo),
kliŋk (L414p Houthalen),
klɛŋk (Q003p Genk),
kluppel:
kløpǝl (L372p Maaseik),
ovenhandvat:
oavǝhantvat (Q203p Gulpen),
ovenpeg:
ǭvǝpɛk (L292p Heythuysen),
ovenschuif:
ōǝvǝsšȳf (Q204p Wittem),
ovenslot:
ǭǝvǝšlǭǝt (Q019p Beek),
ovensluiting:
ǭvǝslūteŋ (L269p Blerick),
overslaand klepje:
overslaand klepje (L321p Neeritter),
pinnen:
penǝ (Q021p Geleen),
rebel:
rebel (Q095p Maastricht),
scharnier:
šø̜rnēr (L387p Posterholt),
scharnieren met slot:
šarnērǝn met šloš (Q121e Kaalheide),
schoude:
sxǫw (L372p Maaseik),
šaw (Q193p Gronsveld, ...
Q187a Heugem,
Q095p Maastricht,
Q012p Rekem),
šǫw (Q036p Nuth, ...
L427p Obbicht,
L432p Susteren),
šǭ (L290p Panningen),
šǭw (L317p Bocholt, ...
Q121p Kerkrade,
Q030p Schinveld,
Q015p Stein),
schuif:
schuif (L312p Neerpelt),
sxȳf (L321p Neeritter),
sxø̜̄f (K314p Kwaadmechelen),
šȳf (L330p Herten),
šøjf (Q193p Gronsveld),
šāf (L270p Tegelen),
šūf (L270p Tegelen),
sloop:
šlø̄p (Q198p Eijsden),
slot:
šlot (Q202p Eys),
šlōs (Q121c Bleijerheide),
šlǭt (L270p Tegelen),
stang:
staŋ (Q021p Geleen),
stok:
stok (P056p Stokrooie)
|
Getuige de opgaven komen er verschillende manieren van sluiten voor variërend van heel eenvoudige tot meer technische. Volgens de informant van P 56 wordt er daar simpelweg een stok tegen de ovendeur geplaatst. Volgens de zegspersoon uit L 372 gebeurt dit sluiten met een (kløpǝl) door de boer, terwijl de bakker gebruik maakt van een (sxǫw). [N 29, 2c; N 29, 2a; N 29, 2b]
II-1
|
18542 |
sluitklep |
boks met valdeur:
boks met valdeur (L312p Neerpelt),
boksenbodem:
[sic]
bokseboom (L430p Einighausen),
boksenklep:
bokseklep (L378p Stevensweert),
bókseklep (Q020p Sittard),
boksenlok:
bokse loek (L332p Maasniel),
boksenslag:
boksesjlaag (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek,
Q117a Waubach),
bokseslaag (Q020p Sittard),
bóksesjlaag (Q121p Kerkrade, ...
L331p Swalmen),
broekenklep:
brookeklep (Q035p Brunssum, ...
Q193p Gronsveld,
Q198b Oost-Maarland),
brookeklép (Q111p Klimmen),
broekenslag:
brookesjlaag (Q035p Brunssum),
broeksklep:
bro.kskleͅp (Q012p Rekem),
brokspleͅp (Q009p Mechelen-aan-de-Maas),
dienblaadje:
deenbléédje (L318b Tungelroy),
duivenslag:
vgl. Van Dale: duivenslag, inrichting waardoor duiven hun hol wel vrij kunnen binnengaan, maar er niet zelf uitkomen. WNT duif, ss. duivenslag, toestel waardoor de duiven hun hok wel in, maar niet uit kunnen gaan. [-> metafor.?]
dōēvesjlaag (Q111p Klimmen, ...
Q117a Waubach),
gaar:
gaar (L417p As),
gōr (Q086p Eigenbilzen),
klep:
klaep (Q106p Bemelen),
klap (L287p Boeket/Heisterstraat, ...
Q071p Diepenbeek,
Q077p Hoeselt,
Q176a Ketsingen),
klep (L295p Baarlo, ...
L192p Bergen,
K358p Beringen,
L269p Blerick,
L317p Bocholt,
L247p Broekhuizen,
Q121a Chèvremont,
L381p Echt/Gebroek,
Q198p Eijsden,
Q007p Eisden,
L326p Grathem,
Q002p Hasselt,
Q113p Heerlen,
Q039p Hoensbroek,
L426z Holtum,
L246p Horst,
L269a Hout-Blerick,
Q111p Klimmen),
klEp (L422p Lanklaar),
klep (L422p Lanklaar, ...
K317p Leopoldsburg,
L434p Limbricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q095p Maastricht,
Q198a Mesch,
L159a Middelaar,
Q022p Munstergeleen,
L321p Neeritter,
L433p Nieuwstadt,
L216p Oirlo,
L163p Ottersum,
Q032a Puth,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
L420p Rotem,
Q098p Schimmert,
Q030p Schinveld,
L266p Sevenum,
L270p Tegelen,
L270p Tegelen,
L374p Thorn,
L318b Tungelroy,
Q097p Ulestraten,
Q101p Valkenburg,
L210p Venray,
L289p Weert),
kleͅp (K361a Boekt/Heikant, ...
P218p Borlo,
L360p Bree,
Q007p Eisden,
Q002p Hasselt,
L316p Kaulille,
P055p Kermt,
Q088p Lanaken,
Q009p Mechelen-aan-de-Maas,
L416p Opglabbeek,
Q158p Riksingen,
Q076p Romershoven,
Q093p Rosmeer,
L420p Rotem,
P176p Sint-Truiden,
L423p Stokkem,
K353p Tessenderlo,
Q178p Val-Meer,
P174p Velm,
Q179p Zichen-Zussen-Bolder),
klip (Q098p Schimmert),
klàp (Q083p Bilzen),
klèp (Q096a Borgharen, ...
Q187a Heugem,
Q095p Maastricht),
klép (Q211p Bocholtz, ...
Q111p Klimmen,
L368p Neeroeteren,
L299p Reuver,
L329p Roermond,
L271p Venlo),
klɛp (L265p Meijel, ...
P222p Opheers),
doog dat klep hoore trottoir touw"werd gezegd als de achteklep van een meisjesbroek openstond
klep (Q095p Maastricht),
geen aparte naam
klép (Q099p Meerssen),
Uitsl. NO.
klap (L289p Weert),
wuurd neet miër gedrage
klep (L269p Blerick),
klepstuk:
klepstøk (L371p Ophoven),
kontlap:
kontlap (Q071p Diepenbeek),
lap:
gezegde: doe has d¯r lap af
lap (Q121c Bleijerheide),
lok:
loek (L290a Egchel, ...
L320a Ell),
loêk (L318b Tungelroy),
luuk (L428p Born),
lūk (L372p Maaseik),
lôek (L297p Belfeld),
ophaalbrug:
ophaalbrug (L216p Oirlo),
paan:
WNT: paan (I), zekere harige stof voor kleederen, fluweel [vgl. Van Dale: (II) paan, pane (<Fr.)]; paan (II), doek of lap van wollen, katoenen of linnen stof, waarmede de negers in Afrika die niet geheel naakt gaan het lichaam omgeven, van het middel tot aan de knieën of iets lager [vgl. Van Dale: (I) paan (<Port. <Lat.)].
pan (L322p Haelen, ...
L321p Neeritter,
L322a Nunhem,
L290p Panningen),
pat (<fr.):
Van Dale: pat (<Fr.), korte strook of lap die met het ene uiteinde aan een deel van een kledingstuk is bevestigd en aan het andere einde door middel van een knoop wordt vastgemaakt; - losse belegstrook of klep, m.n. over een zak; [...] Van Dale (FN): patte, 3. lip (v. schoen enz.), klep, pat.
pḁt (Q156p Borgloon),
presenteerblad:
presenteer blaad (L381p Echt/Gebroek),
presenteer blaat (L271p Venlo, ...
L271p Venlo),
presenteerblaad (L381p Echt/Gebroek, ...
Q099p Meerssen,
L271p Venlo,
L289p Weert),
presenteerblad (L163p Ottersum),
presenteerblā (L265p Meijel),
schuurpoort:
sjīērpōērt (L417p As),
slag:
sjlaag (Q111p Klimmen),
WNT: slag, 64) Plank of klep, die door middel van een scharnier kan neerslaan.
sjlāx (Q253p Montzen),
sluitklep:
sjloetklep (L428p Born),
sous patte (fr.):
səpàt (?) (K361p Zolder),
Van Dale (FN): patte, 3. lip (v. schoen enz.), klep, pat. [WNT, Van Dale: pat]
sous-patte (Q198p Eijsden),
toe:
toëwe (Q198p Eijsden),
valdeur:
va.ldīr (L416p Opglabbeek),
valdeur (P176p Sint-Truiden),
valdiêr (L360p Bree),
valdø̄r (K358p Beringen),
voldir (L360p Bree),
(valdeur).
valdier (Q003p Genk),
[duir: deur, p.87]
vàlduir (P176p Sint-Truiden),
valdeurtje:
va.ldørkə (P048p Halen),
valgaar:
valgoar (Q003p Genk),
voorslag:
veurslaag (L269p Blerick),
zolder:
[sic]
zölder (L266p Sevenum)
|
achterklep van jongensbroek || broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] || broekklep || deze klep (klep, presenteer blad) [N 59 (1973)] || klep [v.e. broek] || klep van de destijds veel gedragen klepbroek (mansbroek, die van voren met een klep gesloten werd, of onderbroek, die van achter met een klep sloot) || klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)] || klep van kinderbroek || klep van ouderwetse klepbroek || valklep aan jongensbroek
III-1-3
|
33082 |
sluitlaag |
dobbelstrik:
dǫbǝlstrek (Q012p Rekem),
sluit:
sluę.t (Q169p Membruggen, ...
Q181p Sluizen),
slūǫt (Q170p Grote-Spouwen),
slǫu̯t (Q242p Diets-Heur, ...
Q182p Nerem,
Q241p Rutten),
sluitlaag:
slø̜̄.tlǭx (Q002p Hasselt, ...
P177a Ordingen),
slø̜̄tlǭx (P048p Halen),
slø̜̄ǝ.tlōx (P118p Kozen, ...
P118a Wijer),
slātlōx (P179p Aalst, ...
P176b Bevingen,
P182p Buvingen,
P115p Duras,
P175p Gingelom,
P173p Halmaal,
P219p Jeuk,
P180p Kerkom,
P176a Melveren,
P174p Velm,
P227p Vorsen,
P172p Wilderen),
slǭ.tlōx (Q159p Broekom),
slǭǝ.tluǝf (Q157a Overrepen, ...
Q075p Vliermaalroot),
slǭǝ.tluǫf (Q160p Bommershoven, ...
Q079a Wintershoven),
slǭǝ.tluǫx (P188p Hoepertingen, ...
P220p Mechelen-Bovelingen,
P223p Rukkelingen-Loon,
P121p Ulbeek),
slǭǝ.tlōx (P224p Boekhout, ...
P177p Zepperen),
slǭǝ.tlōǫf (Q153p Gors-Opleeuw, ...
Q152p Kerniel),
slǭǝ.tlōǫx (P120p Alken, ...
P187p Berlingen,
Q156p Borgloon,
P184p Groot-Gelmen,
P197p Heers,
P119p Sint-Lambrechts-Herk,
P192p Voort,
Q073p Wimmertingen),
slɛ̄tlōx (P113p Binderveld, ...
P117p Nieuwerkerken),
sluitring:
slau̯.tre.ŋk (Q163p Berg, ...
Q167p Koninksem,
Q168p s-Herenelderen),
slǭ.tra.ŋk (Q076p Romershoven),
slǭǝ.tre.ŋk (Q154p Sint-Huibrechts-Hern),
sluitschoven:
slau̯tšøi̯f (Q240p Lauw),
slǭǝ.tskø̜i̯f (P186p Gelinden, ...
P195p Gutschoven,
P197p Heers),
slǭǝ.tsxø̜i̯f (Q165p Hopmaal),
slǭǝ.tšø̜i̯f (Q153p Gors-Opleeuw),
strik:
strek (Q010p Opgrimbie, ...
Q012p Rekem)
|
De laatste laag op de wagen. [JG 1b]
I-4
|
32533 |
sluitlusjes |
grindel:
greŋǝl (Q071p Diepenbeek),
leetjes:
lēkǝs (K353p Tessenderlo),
ogen:
awgǝ (L423p Stokkem),
oogjes:
ȳxskǝs (L289p Weert),
ø̜̄jxskǝs (Q013p Uikhoven),
oortjes:
ǫjrkǝs (P047p Loksbergen),
sluitstuk:
slātstø̜k (P176p Sint-Truiden)
|
Rieten lusjes die als sluiting dienen. Het vervaardigen van het sluitlusje wordt in Stokkem (L 423) snuitje maken (snȳtskǝ mākǝ) genoemd. [N 40, 93]
II-12
|
32543 |
sluitmand |
sluitkorf:
sluǝtkø̜rf (Q013p Uikhoven),
šlū.tkø̜.rf (Q193p Gronsveld, ...
Q020p Sittard),
sluitmand:
slutman (L424p Meeswijk),
slytmant (L215p Blitterswijck, ...
L214a Geysteren,
L217p Meerlo,
L246a Swolgen,
L245b Tienray,
L214p Wanssum),
slytmãnt (L245a Castenray, ...
L211p Leunen,
L209p Merselo,
L216p Oirlo,
L216a Oostrum,
L212a Smakt,
L210p Venray,
L244a Veulen),
slø̜̄.tmān (Q002p Hasselt),
slōwtmanj (L372p Maaseik),
slū.tmaŋ (L318d Altweert
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
, ...
L318e Altweerterheide
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L287p Boeket
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L289h Boshoven
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L288c Eind
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L289a Hushoven
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L318a Keent
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L288b Laar
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L289b Leuken
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L288p Nederweert
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L288a Ospel
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
,
L289p Weert
[(hierin bewaarde de meid haar kleren als ze in een betrekking ging)]
),
slūtman (L360p Bree),
slūtmanj (L326p Grathem, ...
L369p Kinrooi,
L422p Lanklaar),
slǫwǝtman (K353p Tessenderlo),
slǭtmān (Q001p Zonhoven),
šlȳtmānt (Q198p Eijsden),
šlū.tmanj (Q020p Sittard),
šlūtmanj (L329p Roermond),
sluitmandel:
šlū.tmanjǝl (Q020p Sittard),
šlūsmaŋǝl (Q121c Bleijerheide, ...
Q121a Chevremont,
Q121d Haanrade,
Q121e Kaalheide,
Q121p Kerkrade,
Q121b Spekholzerheide),
šlūtmaŋǝl (Q111p Klimmen),
sluitskorf:
slutskø̜rǝf (Q095p Maastricht)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten mand met een deksel. [N 40, 109; monogr.]
II-12
|
28305 |
sluitnageltang |
clavette:
klavęt (Q000 Zie mijnen
[(Eisden)]
[Zwartberg, Winterslag, Waterschei]),
pince:
pince (Q000 Zie mijnen
[(Zwartberg / Winterslag / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
pince clavette:
pince clavette (Q003p Genk
[(Winterslag / Waterschei)]
[Eisden]),
pince à clavette:
pē̜ ̞s á kláve̞t (Q000 Zie mijnen
[(Beringen)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Werktuig dat de verbinding vormt tussen enerzijds een sleepkabel en anderzijds de te verplaatsen mijnwagens. De sluitnageltang is samengesteld uit een klem die op de kabel wordt geplaatst en een haak die aan de mijnwagens wordt bevestigd. Naarmate de wagens steeds harder aan de staart van de tang trekken, sluit deze zich door middel van een spie of sluitketting vaster om de kabel (Defoin pag. 181). [monogr.; N 95, 760 add.]
II-5
|
26856 |
sluitpin |
scheerpin:
sxērpen (L163p Ottersum),
slietpin:
šlespen (Q121c Bleijerheide),
sluitpin:
sløtjpēn (L265p Meijel),
slūtpen (L288a Ospel),
splitnagel:
splētnāgǝl (Q015p Stein),
splitpen:
špletpɛn (L385p Sint Odilienberg)
|
De bout die door het in de kozijnstijl geboorde gat wordt gestoken. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Grendelboom'. [N 55, 72b] || De sluitpin in het midden van het achterste schot. Door deze pin omboog te trekken kan men het slijk ergens op de heide laten neerschieten. [I, 95f]
II-4, II-9
|
33460 |
sluitpin onder aan een poortvleugel |
grendel:
gręŋǝl (Q002p Hasselt, ...
L312p Neerpelt,
K353p Tessenderlo),
grɛndǝl (L314p Overpelt),
grɛŋǝl (K358p Beringen, ...
P050p Herk-de-Stad,
K314p Kwaadmechelen,
P046p Linkhout,
K357p Paal,
P174p Velm),
grendelpin:
grɛndǝlpen (L164p Gennep),
grindel:
grendǝl (L286p Hamont),
grenjǝl (L430p Einighausen),
greŋǝl (P048p Halen, ...
P051p Lummen,
Q076p Romershoven,
Q080p Vliermaal),
grondschaaf:
gro.ntšǭf (L326p Grathem),
grōntšǭf (L326p Grathem),
grondschoude:
grōntšau̯ (L360p Bree),
handhaafschoude:
hant(h)ǝfšǫu̯ (Q007p Eisden),
ondergrendel:
ondǝrgrɛndǝl (K278p Lommel),
onderschaaf:
oŋǝršāf (L270p Tegelen),
onderschoude:
oŋǝrsxǭi̯ (L289b Leuken),
oŋǝršou̯ (Q039p Hoensbroek),
ǫndǝrsxā (K317p Leopoldsburg),
onderschuifslot:
ǫnǝrsxø̜u̯fslōt (K361a Boekt Heikant),
onderste grendel:
undǝrstǝ gręŋǝl (K316p Heppen),
ǫndǝrstǝ grɛŋǝl (K358p Beringen),
ǫnǝstǝ gręŋǝl (Q093p Rosmeer),
onderste schaaf:
øndǝrstǝ sxāf (L163p Ottersum),
pegel:
pīgǝl (Q077b Nederstraat),
pin:
pe.n (Q203b Ingber),
pen (Q003p Genk, ...
P048p Halen,
Q033p Oirsbeek),
penǝ (L377p Maasbracht, ...
L322a Nunhem),
pē̜ ̞n (L269b Boekend),
p‚ēn (L265p Meijel),
pinschoude:
penšǫu̯ (L378p Stevensweert),
penšǭx (L378p Stevensweert),
schaaf:
sxāf (L159a Middelaar),
šāf (L270p Tegelen),
schoude:
skā (P222p Opheers),
sxāi̯ (L271p Venlo),
šai̯u̯ (Q098p Schimmert),
šau̯ (Q106p Bemelen, ...
L360p Bree,
L429p Guttecoven,
Q009p Maasmechelen,
Q096c Neerharen,
L416p Opglabbeek,
Q012p Rekem,
L420p Rotem,
Q099q Rothem,
Q097p Ulestraten,
Q014p Urmond,
L368b Waterloos),
šø̜u̯ (L416p Opglabbeek),
šūi̯ (L372p Maaseik),
šǫi̯ (L265p Meijel),
šǫu̯ (Q202p Eys, ...
Q039p Hoensbroek,
Q203b Ingber,
Q028p Jabeek,
Q033p Oirsbeek,
Q020p Sittard),
šǭ (L290p Panningen),
šǭi̯ (L321p Neeritter, ...
L318b Tungelroy),
schuif:
šøu̯f (L372p Maaseik),
šūf (L291p Helden),
schuifje:
šø̜fkǝ (Q071p Diepenbeek),
slof:
slof (L312p Neerpelt),
sluitgrendel:
slø̜t˲grɛndǝl (P044p Zelem),
sluitijzer:
slǫu̯tɛi̯zǝr (Q072p Beverst),
sluitpin:
slø̜̄i̯u̯ǝtpen (P055p Kermt),
slø̜tpen (P045p Meldert),
šlūtpen (L322p Haelen),
sluitstuk:
šlūtštø̜̄k (L423p Stokkem),
valpin:
valpen (Q018p Geulle),
verrou (fr.):
vɛru (P176p Sint-Truiden),
vloerschoude:
vluršā (Q086p Eigenbilzen),
voetpin:
vōtpen (Q007p Eisden),
voetschoude:
vōtšǫu̯ (Q021p Geleen)
|
Een poortvleugel kan aan de onderzijde gesloten worden door een korte metalen stang of pin te laten zakken in een gat in de drempel. Aan de bovenzijde is meestal een ring of haak waardoor de stang in de hoogste stand kan blijven hangen aan een pin als de poortvleugel geopend wordt. [N 4A, 47c]
I-6
|
30364 |
sluitplaat |
slietplaat:
slētplāt (Q015p Stein),
šlētplāt (Q204a Mechelen),
slotplaat:
slotplǭt (K353p Tessenderlo),
sluitkast:
šlūtkas (L387p Posterholt
[(bij veiligheidsslot)]
),
sluitplaat:
slytplǭt (L163p Ottersum),
slū.tplāt (L271p Venlo),
slūǝtplǭt (Q083p Bilzen),
šlūtplāt (L387p Posterholt, ...
L385p Sint Odilienberg),
splitsplaat:
špletsplāt (Q121c Bleijerheide)
|
Plaat in de kozijnstijl waar de schoot van het slot in valt. [N 54, 103e]
II-9
|
30222 |
sluitplank |
eindplank:
ē̜ntplaŋk (L163p Ottersum),
kantplank:
kantjplaŋk (L330p Herten),
kijlbred:
kīlbrɛt (Q121c Bleijerheide),
leste plank:
lęstǝ plaŋk (Q083p Bilzen),
passtuk:
passtøk (L163p Ottersum),
slietbred:
šles˱brɛt (Q121c Bleijerheide),
slietplank:
šlētplaŋk (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
sluitplank:
slū.tplaŋk (L271p Venlo),
slǫwtplaŋk (Q083p Bilzen),
šlūtplaŋk (L387p Posterholt),
strook:
strōk (Q015p Stein)
|
De laatste plank van het dakbeschot, die eventueel bijgeschaafd moet worden. Het plaatsen van de sluitplank werd in L 385 'stuk inzetten' ('štø̜k˱ enzetǝ') genoemd. [N 54, 181] || De plank die als laatste bij de aanleg van een houten vloer wordt geplaatst. [N 54, 133]
II-9
|