e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soep van ingewanden afvalsoep: afvalsoep (Middelaar), Syst. Frings  af˃valsoͅp (Gingelom, ... ), braddelsoep: Syst. Frings  bradəlsup (Hamont, ... ), broei: breuj (Puth), brui (Vlodrop), gehengsoep: gehingsop (Grathem, ... ), gehingsôp (Ell), geͅŋsoͅp (Stokkem), gəheŋsoͅp (Lanklaar), Syst. Frings  geͅŋsoͅp (Mechelen-aan-de-Maas), Syst. WBD Verzamelnaam voor ingewanden: gehing.  gehingsop (Herten (bij Roermond)), gemachtsoep: Syst. Frings  gəmyəksoͅp (Kessenich), geputssoep: geputssoep (Waubach), knookjessoep: Syst. Veldeke Van frisse knäök, kort na de slacht  knäökskessoep (Tegelen), nierensoep: nèresop (Munstergeleen), Syst. WBD Soep van nieren.  neeresoep (Roermond), niersoep: neersoep (Swalmen), Syst. Frings  nirsop (Melveren), Syst. IPA  ne̝ͅi̯ərso̞ͅp (Paal), niertjessoep: neerkessoep (Posterholt), neijerkessôp (Sittard), Soep van de nieren.  neerkessoep (Haelen), Syst. WBD  neerkessoep (Baarlo, ... ), neerkössoep (Tegelen), Syst. WBD Van nieren  neerkessoep (Boekend), noedelensoep: Syst. WBD  nŏĕddellesòp (Klimmen), ozeltje: Syst. Veldeke Alg.: get wat hiel petièterig, ermzielig is. Sjtamwaord van b.n. = ozel: ermood, kèlt, ermzieligheid. "vergaon van ozel"is e laevend waord.  euzelke (Tegelen), pensensoep: pensesop (Berbroek), pɛnsə soͅp (Helchteren), penssoep: peͅnsoͅp (Borgloon), poettesesoep: pū.təsə’soͅ.p (Sint-Pieters-Voeren), Het eerste gerecht bij de pû.t\\s\\¯kir\\m\\s  pū.təsə’soͅ.p (Sint-Martens-Voeren), poettessesoep: poetessesoep (Mechelen), poettessoep: poetessop (Nuth/Aalbeek), pruddeltjessoep: Syst. WBD  pruddelkessòp (Neerbeek), ribjessoep: ripkessop (Eksel), rolletjessoep: Syst. WBD  rulkessop (Leuken), snommelensoep: Syst. WBD  sjnómmelesoep (Boukoul), soep van alles dooreen: Eigen syst.  soep van alles durchēē (Heerlen), soep van de afval: Syst. Frings  soͅp ˃van dən āf˃val (Hasselt), soep van het geheng: soͅp van t gəheŋ (Maaseik), Syst. WBD Gehing: verzamelnaam van die delen).  soep van ’t gehing (Maasniel), treksoep: treksoep (Roermond), trijpsoep: triepsop (Oost-Maarland, ... ), triepsòp (Oost-Maarland), trip-sop (Margraten), tripsoep (Valkenburg), tripsop (Bilzen, ... ), trupsop (Mechelen-aan-de-Maas), trupsōp (Gronsveld), Syst. WBD  triepsòp (Mechelen), tripsòp (Klimmen), Volgens Jaspar Trip: ingewanden  tripsop (Maastricht), varkenssoep: Na het slachten van het varken  verkussop (Neeritter), vleesbroei: vleesj-bruij (Kerkrade), vleessoep: Syst. Frings  vlɛ̄i̯ssoͅp (Bocholt), Syst. WBD  vleischsoep (Blerick) het water waarin de bloedworst gekookt werd en dat met ajuinen als soep werd opgedist || Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)] || soep van ingewanden, hart, nieren,e.d. [N 16 (1962)] || soep, waarin de ingewanden, lever, long, nieren, enz. van het varken gekookt zijn || soep, waarin lever en ingewanden zijn gekookt III-2-3
soepgroente groens: grø͂ͅns (Eupen), soepengroen: soepegruūn (Castenray, ... ), soe’pegreun (Tegelen, ... ), soppegreun (Gronsveld, ... ), soppegruin (Sittard, ... ), Op d¯n hiele merret is gei soppegreun te kriege  soppegreun (Maastricht), soepengroens: soeppe greuns (Vijlen), tsoep’ejreuns (Bleijerheide, ... ), tsoep’pejreuns (Bleijerheide, ... ), soeperij: zie ook blz. 395  sopperijje (Maastricht), soepgroente: soepgreunte (Roermond, ... ), eigen spellingsysteem  sôpgreunte (Geleen), WLD  soepgreunte (Gulpen, ... ), soepkruid: sopkroud (Genk, ... ) De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)] || Grünes, Suppenkräuter; soepgroente || samengebonden groente [ZND 22 (1936)] || soepgroente || soepgroente(n) || soepgroenten I-7, III-2-3
soephen hen: hin (Hasselt) kookhen III-2-3
soepketel ijzeren ketel: voor soep  ēͅi̯zərə kētəl (Wintershoven), watermoor: wu̞tərmūr (Genk) pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
soepketel, waterketel emmermiet: grote ca. 7 liter koperen ketel met of zonder deksel, met zeer groot hengsel (ijzer)  ummermiet (Maasniel), koperen marmiet: kopere marmiet (Buchten), kopere marmĭĕt (Maasniel), koperen moor: kaopere moer (Sevenum), koperen waterketel: (ook om soep te koken, van binnen getind)  koperen waterketel (Tungelroy), marmiet: bermiet (Buchten, ... ), fermied (Ospel), marmet (Beringen, ... ), marmeͅt (Paal), marmiet (Baarlo, ... ), marmit (Eupen, ... ), marmīt (Overpelt), marmət (Kermt), marmɛt (Lummen), marəmet (Beverlo), marəmɛt (Beringen), mermiet (Guttecoven, ... ), merəmit (Tongeren), meͅrmit (Zussen), murmiet (Tungelroy), mərmet (Spalbeek), mərmit (Tongeren, ... ), mərmīt (Gelinden, ... ), mər⁄mit (Peer), mɛrəmet (Sint-Truiden), (koperen ketel)  marmiēēt (Weert), (koperen pot met hengsel en deksel)  mermiet (Weert), (langgerekte ie)  mermiet (Ell), 1) ketel om water te koken 2) soms ook gebruikt om eten voor de varkens gaar te koken  marmeͅt (Gelieren/Bret), alleen voor koffie te branden  mermiet (Limbricht), dat is een koperen kookpot.  marmiet (Middelaar), dit is een koperen ketel, maar geen waterketel  marmiet (Nunhem), een geelkopere ketel van boven met eenroodkopere bodem van onder wijder als van boven, met hengsel  marmiet (Grathem), een koperen van binnen vertinde ketel om soep (of andere spijzen ) in te koken, met koperen deksel. vroeger gebeurde zulks  marmiet (Oirsbeek), gewone, grote waterketel  marmit (Zichen-Zussen-Bolder), grote ketel om bijvoorbeeld linnen te koken  maormit (Opglabbeek), grote koperen ketel (van binnen vertind). Word bij feestelijke gelegenheden (o.a. kermis) voor soep te koken gebruikt.  marmīēt (Heythuysen), grote koperen ketel, meestal met hengsel  marmit (Ketsingen), grote kuip waarin men aardappelen enz. in kookt (diereneten)  marmet (Halen), grote waterketel (scheldwoord voor slonzige vrouw)  marmit (Kwaadmechelen), mərmet (Kwaadmechelen), groter soort ketel voor water, soep, enz.  marme⁄t (Maaseik), grotere koperen waterketel  marmiet (Roermond), Hiermee werd of wordt nog bedoeld \'n grote koperen ketel die meestal werd gebruikt voor \'t koken van soep. (Ik kan mij nog herinneren dat wij thuis met kermis (± 1930) bij de buren altijd de marmiet gingen lenen, omdat onze ketels te klein waren).  marmiet (Tungelroy), hoge ketel met hengsel, waarin vooral bouillon en soep werd gekookt, van binnen vertind.  marmiet (Neeritter), in de betekenis van vraag 17  mermitə (Geulle), is hoeëg smaal sopkittel  marmit (Eksel), ketel met hengsel  mermīēt (Obbicht), ketel met sluitend deksel, ook voor voedsel naar het veld te brengen (voor boeren) zie vraag 16  marmit (Valkenburg), ketel zonder tuit, met hengsel, niet noodzakelijk koper  mərmet (Boekt/Heikant), kleiner dan moir met hengsel en deksel zonder tuit  marmít (Ulestraten), kopere ketel waar de was werd gekookt  marmit (Bree), koperen ketel , nogal groot om water of soep te koken  màrmĭĕt (Echt/Gebroek), koperen ketel met hengsel  marmiet (Amstenrade), koperen ketel met hengsel of 2 oren; water, soep enz.  marmēi̯t (Maaseik), koperen ketel voor soep mèt deksel  marmit (Hunsel), koperen waterketel alhoewel ook andere betekenis zie vr. 16  marmēt (Neerharen), mermiet (e = toonloos) ie met sleeptoon ook gebruikt voor ijzeren keteltje  mermiet (Horn), mv. marmets om de was in te doen om konfituur te maken  marmet (Borgloon), nadruk op tweede lettergreep  møͅrmeͅt (Hoeselt), om soep of lijnwaad uit te koken  marmet (Hasselt), om soep te koken om {b[le]} te maken als het varken geslacht was  mɛrmit (Lommel), om zuiver water in te warmen  mɛrmit (Rosmeer), ronde ketel met hengsel  mérmiet (Urmond), sopketel: blech und kupfer  marmit (Eupen), streepje naar rechts op de swa  mərmit (Tongeren), v mv. m@rets wordt meestal gebruikt om was in af te koken, ook wordt het gebruikt voor soepmermiet, varkensketel (om drank te koken)  meͅrmet (Halen), v.  marmet (Opglabbeek), marəmet (Sint-Truiden), mərmit (Opheers), v. om soep te koken  møͅrmit (Hoeselt), v. om was te koken  mərmet (Hasselt), voor het koken van voer voor kippen etc.  mermiet (Maasbracht), voor soep te koken  marmət (Bree), voor soep voor in te wekken voor de was in te koken  marmet (Waterloos), vr.  mərmit (Mechelen-aan-de-Maas), vr. gewoonlijk grote, ook wel kleinere ketel (uit zink of aluminium wordt ook gebruikt voor de volgende huiselijke aktiviteiten: de grote: 1) voor het steriliseren 2) voor het koken van een grote hoeveelheid water (~40 liter) dat men bijvoorbeeld nodig had voor de was 3) voor het koken van een grote hoeveelheid aardappelen (bijv. voor de varkens) de kleine typisch de soepketel is de s#pm\\rmet Om de mermit van andere recipienten te onderscheiden is het feit dat ze haast nooit van metaal of gietijzer is van het grootste belang  mərmeͅt (Diepenbeek), vr. grote ketel om wasgoed in te koken  mərmet (Borgloon), vr. meestal gebruikt voor het wassen van kledingstukken  marmet (Bocholt), vr. mv. ~\\ om vuil linnen te koken, om groenten in glazen potten te steriliseren en ook om varkenseten (aardappelen) te koken  marmet (Wellen), vroeger voor koperen keteltje.  marmiet (Meijel), vroeger wel eens gehoord, maar of \'t hier inheems was weet ik niet (zie vraag 1  marmiet (Tegelen), waar men siroop confiture, gelei in gereed maakt  mermit (Teuven), wel \'ns gehoord  marmiet (Oirlo), zie toelichting wordbestand  mərmīət (Lanklaar), marmietje: marmietsje (Rothem), een klein koperen keteltje werd toe gebruikt om er water in te doen. Het oorspronkelijke doel is niet bekend  mermietje (Susteren), met deksel en hengsel  marmitšə (Genk), soepenketel: tsupəkɛsəl (Bleijerheide, ... ), soepkasserol: su̞pkəstroͅl (Paal), soepkelle: sopkelle (Echt/Gebroek), soepketel: soepkaetel (Nunhem, ... ), soepketel (Lommel, ... ), soepkètel (Baarlo), soepkéétel (Roermond), sopkaetel (Echt/Gebroek), sopkaitel (Schimmert), sopkeetel (Kinrooi), sopketel (Tungelroy), sopkietel (Mesch), sopkiétel (Weert), sopkêtel (Thorn), soͅpketəl (Mechelen-aan-de-Maas, ... ), soͅpkētəl (Lanklaar, ... ), soͅpkitəl (Genk), soͅpkɛjətəl (Teuven), sòpketel (Maastricht), ,.m.  soͅpkētəl (Hasselt), m. mv. k\'t\\ls  soͅpkeͅtəl (Borgloon), m. om een liter te meten  sopkeͅu̯təl (Sint-Truiden), om soep te koken  soͅpke.təl (Wellen), voor soep  sopkeêtel (Bree), ™ is niet omgespeld  soͅpke͂ͅtəl (Kermt), soepmarmiet: grote hoge soepketel voor bruiloften e.d.  sup˂bərmit (Achel), soeppot: soep-pot (Oirlo), soeppot (Milsbeek, ... ), man. met hengsel  sōͅppōͅt (Boekt/Heikant) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || ketel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || kookpot (voor soep) || marmiet [Roukens 14 (1937)] || pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || soepketel || soepketel, grote ketel || soeppan || soepterrine [N 20 (zj)] || vaatwerk uit metaal III-2-1
soepketeltje bidon: bedong (Eksel), bedoͅn (Rosmeer), bedông (Kinrooi), bidoŋ (Tongeren), bədoŋ (Tongeren, ... ), bədoəŋ (Hoepertingen), bədoͅn (Peer), bədoͅŋ (Peer), perdon (Echt/Gebroek), pərdōͅn (Bocholt), pərdoͅn (Kaulille), m.  bədoͅŋ (Achel, ... ), m. mv. b\\d#u]s  bədoͅuŋ (Borgloon), man. mv. ~s  bədoͅu̯ŋ (Wellen), bidonnetje: bədøŋskə (Tongeren), bətoͅnəʔə (Kwaadmechelen), blik: bleik (Buchten), blèè.k (Waubach), bommel: boͅməl (Peer), eetketeltje: aetkaetelke (Sittard), eetmarmiet: v.  iətmərmet (Hasselt), etensketel: ééteskéétel (Milsbeek, ... ), etensketeltje: aeteskaetelke (Herten (bij Roermond), ... ), aitesketelke (Maasniel), eteskieetelke (Thorn), eteskètelke (Middelaar), èteskaetelke (Swalmen), èteskittelke (Meijel), gamel: gamel (Eksel), gamɛl (Lanklaar), gemmel (Eksel), nadruk optweede lettergreep  gamɛl (Hoeselt), grèle: grul (Gronsveld), hengelketeltje: de vraag wordt gesteld of dit vroeger niet marmiet werd genoemd? (zie vraag7)  hingelkaetelke (Tegelen), henkelmann (d.): hinkeman (Heythuysen), inkeman (Limbricht, ... ), deze pannetjes komen niet veel meer voor, ze worden antiek  inkelman (Roermond), kan: kan (Roosteren), kannetje: kɛnəkə (Hamont), kasserol: kascherol (Puth), kasserolletje: kasserölke (Sint Pieter), ketel: kéétel (Roermond), keteltje: kaetelke (Sittard), kētəlkə (Hasselt), kitəlkə (Maaseik, ... ), daartoe gebruikt men een keteltje  kjeͅtəlkə (Zichen-Zussen-Bolder), koffietuit: koͅfity(3)̄t (Smeermaas), maatje: meutsje (Oost-Maarland), møtšə (Val-Meer), marmiet: marmet (Beringen), marmēt (Neerharen), marmeͅt (Gelieren/Bret, ... ), marmiet (Heerlen, ... ), marmit (Lommel, ... ), marmít (Ulestraten), marəmet (Beverlo), mermiet (Eijsden, ... ), merremet (Wijk), mərmēi̯t (Rotem), ander woord niet bekend  marmet (Waterloos), daartoe gebruikt men een keteltje  marmit (Zichen-Zussen-Bolder), marmet keteltje met hengsel en sluitend dekseltje  marmit (Stokkem), niet van blik maar geemailleerd  marmiet (Brunssum), St. P.  merremit (Sint Pieter), voor koffie of thee  marmiet (Heerlen), vr.  mərmit (Mechelen-aan-de-Maas), marmietje: marmetəʔə (Kwaadmechelen), marmitsje (Rothem, ... ), marəmɛtəkə (Beringen), mārmitšə (Genk), mermietje (Sittard), mərmetšə (Wellen), mərmitšə (Lanklaar), mərmit⁄ə (Opheers), melkketeltje: mölkkiêtelke (Bree), melktuitje: zie tekening bij vraag 16 dat dunze ien het melktötje  melktötje (Oirlo), miet: miet (Hoensbroek, ... ), miette-jonge: vroeger werd er door arme mensen van kaalheide eten gehaald op Rolduc deze kregen die naam  miet (Bleijerheide), mietje: mietje (Hoensbroek, ... ), noenmarmietje: nunmərmeͅtjə (Diepenbeek), ratsmarmiet: soldaten eetketeltje  ratsmarmit (Wolder/Oud-Vroenhoven), soepketeltje: soepkätelke (Heerlen), sopketelke (Grathem), sopkiêtelke (Bree), soepmarmietje: mv.s#pm@rmet\\k\\s  soͅpmeͅrmetəkə (Halen), teil: teͅi̯l (Niel-bij-St.-Truiden), tuit: tøi̯t (Tongeren), tøͅi̯t (Tongeren), tuitje: tei̯tšə (Bree), tuitje (Echt/Gebroek, ... ), tuitsche (Schimmert), veldkannetje: veldkenke (Tegelen), veldketeltje: vɛltkētəlkən (Lommel) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepkip gekookte hen: gekaokte hin (Voerendaal), gekokte hen (Oirlo), gekookde hin (Maastricht), gekoukte hin (Posterholt), gekŏkte hèn (Meijel), gekookte hoen: gekaokdje h‧oon (Herten (bij Roermond)), gekokde hoon (Mechelen), gekokte hòn (Waubach), gekoukte hoon (Margraten), gestoofde hen: gestoofde hin (Posterholt), getrokken hoen: getrochtdje hoon (Ell), hen: Dus geen aparte naam!  h‧in (Montfort), hoen: Het water is hoonderesap.  hoon (Thorn), hoendervlees: hoondervleis (Roggel), in water gekookte hen: in water gekookdje hin (Leuken), in water gekookte hoen: i water gekokde hoön (Mheer), kip: De kip blijft kip maar het water is kippesoep.  kip (Thorn), soepenhoen: tsoeppéhon (Bleijerheide), soepenkip: sòppe kip (Mechelen), soepenvlees: sòppevleisj (Amstenrade), soephen: soephin (Hoensbroek), sop-hin (Geulle, ... ), sophin (Bilzen, ... ), sòp-hin (Klimmen), sòphin (Meerssen), sòphïn (Tongeren), Oetgelagde hinne zien good veur sophinne  sophin (Maastricht), soephoen: sjop hoon (Guttecoven), soep hoon (Asenray/Maalbroek), soephon (Wittem/Partei), soephoon (Swalmen), sop-hōōn (Schimmert), sophoon (Noorbeek), sophoun (Broeksittard, ... ), soepkip: soepkiep (Boekend, ... ), soepkip (Middelaar), sopkip (Maastricht), supkep (Roermond), latere benaming!  soepkip (Oirlo) kip in water gekookt [N 37 (1971)] || soepkip III-2-3
soeplepel marmiet: marmit (Eupen) soeplepel III-2-1
soepterrine roompot: roumpot (Neeritter), soepenkomp: soepekomp (Heerlen, ... ), soepekómp (Eygelshoven), soeppekòmp (Waubach), soppekómp (Sittard), tsoepekomp (Kerkrade), tsoepekómp (Spekholzerheide), tsoeppekomp (Bleijerheide), tsupəkomp (Bleijerheide, ... ), soepkasserol: soͅpkəstroͅl (Halen), soepkellen: soepkelle (Roermond), soepketel: sopketel (Buchten), soͅpkeͅtəl (Niel-bij-St.-Truiden), soepkom: soep-kom (Brunssum), sopkom (Eksel), sopkum (Zelem), supkom (Lommel), soepkomp: soep-kômp (Tegelen), soepkoomp (Amstenrade), soepkòmp (Hoensbroek, ... ), soepkómp (Boekend), sop-kŏĕmp (Oirsbeek), sopkomp (Oost-Maarland, ... ), sopkoomp (Gronsveld, ... ), sopkòmp (Klimmen), soͅpkomp (Rosmeer, ... ), soͅpkōmp (Zichen-Zussen-Bolder), soͅpkump (Hoepertingen, ... ), sòpkoomp (Mechelen, ... ), vr. vroeger  soͅpkūmp (Borgloon), soeppot: su̞poͅt (Paal), soepterrine: soepterrien (Echt/Gebroek, ... ), soepterrine (Venlo), soepterrīē.n (Panningen), soeptrie-en (Herten (bij Roermond)), soeptrie-n (Nunhem, ... ), soeptrien (Baarlo, ... ), soeptriēn (Heythuysen), soeptrīēn (Haelen, ... ), soeptrĭĕn (Tegelen), sopt(e)rīēn (Puth), sopteerine (Oost-Maarland), sopterrien (Geulle, ... ), sopterrine (Gronsveld), sopterrīēn (Klimmen), soptri-jn (Bree), soptrien (Buchten, ... ), soptrin (Diepenbeek), soptrine (Kerensheide), soptriên (Kinrooi), soptrīēn (Urmond, ... ), soptrīn (Kinrooi), soptəren (Kanne), sou̯ptrirīn (Gelinden, ... ), sōͅptrin (Overpelt), sŏĕpterĭĕn (Echt/Gebroek), sŏĕptrie:n (Roermond), soͅpt(ə)ren (Kwaadmechelen), soͅpt(ə)rin (Peer), soͅptaren (Sint-Truiden), soͅpteͅren (Beringen, ... ), soͅptren (Beverlo, ... ), soͅptrenə (Kermt, ... ), soͅptrējn (Bree), soͅptrēͅi̯n (Rotem), soͅptreͅn (Hoeselt), soͅptrin (Altweert, ... ), soͅptrīn (Ketsingen), soͅptəren (Beverlo, ... ), soͅptəren(ə) (Hasselt), soͅptərin (Smeermaas), soͅptɛrin (Beringen), soͅptɛ⁄rin (Tongeren), suptren (Gelieren/Bret), suptrin (Achel, ... ), sūptrin (Lommel), sòpterrien (Maastricht), sóptérrin (Zonhoven), ⁄sōͅptēͅrèn (Boekt/Heikant), een diepe schaal waarin men de soep opdient  soptri-jn (As, ... ), gesloten pot waarmee de soep op tafel gebracht wordt  soͅptərin (Opheers), is lang  soeptrīēn (Vlodrop), letterlijk overgenomen  soeptrie:n (Maasniel), nasaleringsteken op de n  soepterrien~g (Heerlen), slordige vrouw  soptrien (Sittard), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  soptrin (Beverlo), soptterrin (Beverlo), v.  soͅptren (Hasselt), soͅptrin (Opglabbeek), soͅptəreͅn (Hasselt), Verklw. soeptrienke  soeptrien (Venlo), vr.  soͅptrējn (Lanklaar), soͅptrīn (Hoeselt), soͅptəren (Bocholt), vr. mv. s#ptren\\  soͅptren (Borgloon), vr. mv. ~\\  soͅptəren (Wellen), vr. nu  soͅptren (Borgloon), zeer zelden  soptrīn (Tongeren), zie tekening  sopterien (Ospel) pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || soepketel || soepkom || soepkom, soepterrine || soepterrien || soepterrine [N 20 (zj)], [ZND 08 (1925)] || terrine III-2-1
soepvlees bouilli: boeli (Hoeselt), boelie (Maastricht, ... ), boellie (Bilzen), boe’llï (Tongeren), bŏĕjie (Leopoldsburg), bulī (Hasselt), bòlīē (Loksbergen), Ze koch de boelie altied bijj de slachter in Wiek, dee had de beste boelie um boeljóng van te trèkke  boelie (Maastricht), groen vlees: grøͅu̯n vleͅi̯š (Eupen), hoogrib: hōēëgrip (Nieuwenhagen), knoken: knuuk (Opglabbeek), knūūk (Opglabbeek), laphaas: Laphaos waos neet te kriege  laphaos (Maastricht), mager soepenvlees: mááger sòppevleisj (Beek), mager vlees: māgər vleͅi̯š (Eupen), platte dun: platte dun (Maastricht), van frans plat de cotes  platte dun (Caberg), ribben: rebə (As, ... ), ribbe (Groot-Gelmen, ... ), ribben (Kozen), røbə (Houthalen, ... ), is alleen het been met vlees er direkt omheen  ruppe (Hout-Blerick), ribbenvlees: rebevlēͅ.š (Sint-Martens-Voeren), ribbetjes: rebəkəs (Genk, ... ), ribbekes (Wijer), rybəkə (Houthalen, ... ), røbəkəs (Kuringen), als beentjes erin zitten  ribbetjes (Kinrooi), ribjes: repkəs (Opoeteren), reubkes (Zichen-Zussen-Bolder), rubke (Eisden), rubkes (Stokkem), rindvlees: rinkvleesj (Heerlerbaan/Kaumer), rinkvleäs (Eys), ringsvleesj  rinkvleesj (Nieuwenhagen), rugherst: soepvlees  røxhɛst (Linkhout), schink: schink (Opglabbeek), sjink (Opglabbeek), soepenvlees: saoppəvleisj (Geleen), soep(e)vlaes (Castenray, ... ), soepe-vleesch (Waubach), soepe-vleis (Buggenum), soepe-vlēis (Sevenum), soepevleech (Vijlen), soepevleesch (Heerlen), soepevleesj (Heerlen, ... ), soepevleis (Beesel, ... ), soepevleisch (Sint-Odiliënberg), soepevleisj (Vlodrop), soepevlèesj (Gulpen), soepevléésch (Heerlerbaan/Kaumer), soeppevlees (Eys), soeppevleesch (Gulpen), soeppevleesj (Rimburg), soeppevleis (Swalmen), soepövleis (Stevensweert), soepəfleis (Roermond), soepəvlei-js (Kapel-in-t-Zand), soepəvleis (Heel, ... ), soepəvlij.s (Kelpen), soepəvlijs (Horn), soepəvlèès (Roermond), sop(pe) vlēīs (Stramproy), sopevleis (Ospel), soppe vleis (Thorn), soppe vleisj (Itteren), soppe vleisje (Meerssen), soppe vlesj (Wijlre), soppe vléish (Itteren), soppevlees-j (Schinveld), soppevleesch (Merkelbeek), soppevlei.sch (Amby), soppevleis (Bree, ... ), soppevleisj (Beek, ... ), soppevleîs (Altweert, ... ), soppevlēīs (Maastricht), soppevlĕĕsch (Gulpen), soppevlijs (Ophoven), soppevlèis (Gronsveld, ... ), soppevlèsj (Doenrade), soppevlées (Oirsbeek), soppəvlei.s (Montfort), soppəvleis (Caberg, ... ), soppəvleisch (Schimmert), soppəvleisj (Hulsberg, ... ), soppəvlijs (Hunsel), soppəvlijsj (Valkenburg), soppəvléəjsj (Schinnen), soəppəvleisj (Sittard), sōppevleisch (Schimmert), sŏĕpevleesj (Ubachsberg), sŏĕpevlèjsj (Sweikhuizen), sŏĕppəvlés (Meijel), sŏĕpəvleis (Kelpen), sŏĕpəvlijs (Haelen, ... ), so͂epəvleis (Reuver), su.pəvlē.š (Eys, ... ), sòppe vléish (Itteren), sòppevleesj (Amstenrade, ... ), sòppevleisj (Geleen, ... ), sòppevlèès (Thorn), sòppəvleis (Maastricht), sòppəvleisj (Moorveld (Waalsen), ... ), sòppəvlijsj (Grevenbicht/Papenhoven), sòppəvlèjs (Heugem), sòppəvlééjs (Rekem), sòpəvléés (Maastricht), sóppevleis (Maastricht), sóppevlijsj (Grevenbicht/Papenhoven), sóppəvlaesj (Jabeek), sóppəvleejsj (Epen), sóppəvleisj (Meers), sóppəvlijs (Maastricht, ... ), sóppəvlijsj (Nuth/Aalbeek), sóppəvléés (Maastricht), sóppə⁄vleesj (Brunssum), sópəvlééjsj (Sittard), söppevleisch (Lutterade), söppəvlijsj (Nieuwstadt), s‧opəvl‧eͅi̯s (Neeroeteren), tsoepevleesj (Simpelveld), tsoeppevleesj (Kerkrade), tsoeppuvleesj (Rimburg), tsoepəvleesj (Simpelveld), tsoepəvléésj (Simpelveld), zŏĕpevleesj (Nieuwenhagen), De sjlechter haet mich e sjoon sjtök soepevleis gegaeve  soepevleis (Roermond), klank accent grave  soppe vlèsj (Wijnandsrade), soepevlees  sŏĕppə vlés (Meijel), streep onder de ee  soeppəvleesj (Simpelveld), ¯t soppevleis is zoe tej, ¯t is neet te ete  soppevleis (Maastricht), soepevlees: soep(e)vlaes (Venray), soepvlees: soepvlees (Gennep, ... ), soepvleesj (Oirsbeek, ... ), soepvleis (Blerick, ... ), soepvleisch (Venlo, ... ), soepvleisj (Meijel, ... ), soepvlēs (Hamont), sopvlees (Bilzen), sopvleesch (Montfort), sopvleis (Ell, ... ), sopvleisch (Montfort, ... ), sopvleisj (Schinnen, ... ), sopvleīs (Tungelroy), sopvlies (Zonhoven), sopvlieës (Eksel), sopvlijs (Ell), sopvléés (Vlijtingen), soupvlees (Hoensbroek), sōēpvleis (Venlo), sŏĕpvlees (Gennep), sŏĕpvleesj (Heerlen), sŏĕpvleis (Asselt, ... ), soͅp˃vlīəs (Kwaadmechelen), sòpvleesj (Doenrade), sòpvleis (Maastricht), sòpvleisch (Buchten), sòpvleisj (Guttecoven), sòpvlejs (Opglabbeek), sòpvlēēsj (Brunssum), sòpvlèis (Tongeren), sòpvlèjs (As, ... ), sòpvlèjsj (Susteren), sòpvléjs (Meeuwen), sôpvleisj (Guttecoven), söpvleis (Pey), soepvlees  søp˃vlēͅi̯s (Meeuwen), vers vlees: indien rundvlees  veesjvléjsj (Schimmert), soep voor bij de kermis  vors vleis (Neer) gebraden varkensrib (karbonade) [DC 30 (1958)], [Goossens 1c (1955b)], [ZND 49 (1958)] || karbonaden [Goossens 1b (1960)] || mager vlees om soep van te maken (soepvlees) [N 80 (1980)] || rib van het varken die als soepvlees dient [Goossens 1a (1955)] || rundvlees voor de soep || soepvlees || soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3