e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spaak balein: blē̜n (Lommel), gekloofde speken: gǝkløi̯f˱dǝ spęi̯kǝ (Neeritter), gekloven speek: gǝklōvǝ spiǝk (Kwaadmechelen), gǝklǫvǝ spē̜i̯k (Maasmechelen), gereten speek: gǝrētǝ špęi̯k (Puth  [(ovaalvormige spaak - werd door middel van splijten gewonnen uit een blok hout)]  ), (mv)  gǝrē̜tǝ špęi̯kǝ (Horn), gescherpte speek: geširptǝ špęi̯k (Puth  [(hoekige spaak)]  ), gezaagde speek: gǝzēx˱dǝ spē̜i̯k (Maasmechelen), gǝzǫx˱dǝ spiǝk (Kwaadmechelen), (mv)  gǝzē̜x˱dǝ spęi̯kǝ (Neeritter), gǝzɛx˱djǝ špęi̯kǝ (Horn), karrenspeek: karǝšpęi̯k (Doenrade), karspeek: karspē̜i̯k (Stokkem), karšpęi̯k (Stokkem), kē̜rspik (Paal), kɛršpęi̯k (Panningen), (mv)  karspiken (Berverlo), kē̜rspikǝ (Paal, ... ), kɛršpęi̯kǝ (Panningen), knuppel: knuppel (Meerlo), koetsspeek: kūtsspē̜i̯k (Stokkem), ovale speek: ovāl špęi̯k (Buchten), plat gespeekte: plat gǝšpęi̯ktjǝ (Herten), platspeek: platšpēk (Eygelshoven), platte speek: platǝ spek (Lummen, ... ), platǝ spiǝk (Kaulille), platǝ spēk (Gelieren Bret, ... ), platǝ spē̜i̯k (Bocholt, ... ), platǝ spē̜k (Oost-Maarland), platǝ spęi̯k (Borgloon, ... ), platǝ špē.k (Hoensbroek), platǝ špęi̯k (Buchten, ... ), (mv)  platǝ spęi̯kǝ (Berg, ... ), plātǝ spiǝkǝ (Achel, ... ), platte spon: platǝ špǫn (Schimmert), rond gespeekte: ronj gǝšpei̯ktjǝ (Herten), ronde speek: ron spik (Lummen, ... ), ron spē̜i̯k (Maaseik, ... ), ron špēk (Hoensbroek), ron špęi̯k (Klimmen), ronj spęi̯k (Borgloon, ... ), ronj špęi̯k (Buchten, ... ), ronǝ spiǝk (Kaulille), roŋ špęi̯k (Munstergeleen), run spik (Paal), rōn spēi̯k (Bocholt), rōndǝ spēk (Gennep, ... ), rǫn spek (Zonhoven), rǫn spēk (Gelieren Bret), rǫŋ spē̜i̯k (Lanklaar), rǫŋ špēk (Eygelshoven), (mv)  [ronde] spiǝkǝn (Achel), ron spęi̯kǝ (Borgloon), ronj spęi̯kǝ (Nunhem), ronjǝ spęi̯kǝ (Berg), ronǝ spiǝkǝ (Berverlo), ronde spon: rǫn špǫn (Schimmert), rullespeek: rø̄lǝspęi̯k (Eisden), rummel: rummel (Schinveld), schei: skęi̯ (Heers), šęi̯ (Bingelrade), schier: šīr (Schinveld), smalle speek: smāl spęi̯k (Eisden), spaak: spāk (Broeksittard, ... ), spǫk (Rosmeer), spǭk (Griendtsveen, ... ), špoi̯k (Gulpen), špāk (Amby, ... ), (mv)  spokǝ (Eigenbilzen), spākǝn (Helden), špǭkǝr (Valkenburg), speek: spei̯ǝk (Lommel), spek (Beringen, ... ), spik (Diepenbeek, ... ), spiǝk (Berverlo, ... ), spē.k (Beverst, ... ), spēk (Blerick, ... ), spēǝk (Reijmerstok), spē̜i̯k (Bocholt, ... ), spē̜k (Oost-Maarland, ... ), spęi̯k (Afferden, ... ), spīk (Gelinden, ... ), spɛk (Leunen), špēk (Brunssum, ... ), špēx (Bocholtz, ... ), špē̜i̯k (Heerlerheide, ... ), špē̜k (Hoensbroek, ... ), špęi̯k (Asenray / Maalbroek, ... ), špɛ̄k (Noorbeek), speken: spekǝ (Kozen, ... ), speǝkǝ (Maastricht, ... ), spii̯kǝ (Buvingen, ... ), spikǝn (Aalst, ... ), spikǝs (Halen), spiǝkǝ (Achel, ... ), spiǝʔǝ (Kwaadmechelen, ... ), spē.k (Berg, ... ), spē.kǝ (Bilzen, ... ), spēkǝ (Beverst, ... ), spē̜i̯kǝ (Waterloos), spē̜k (Sint Pieter), spē̜kǝ (Genoelselderen, ... ), spęi̯.kǝ (As, ... ), spęi̯kǝ (Alken, ... ), spęi̯kǝn (Afferden, ... ), spęǝʔǝ (Lommel), spīkǝ (Berverlo, ... ), sp˙ēkǝ (Wijchmaal), špikǝ (Sint Geertruid), špēk (Hoensbroek), špēkǝ (Eygelshoven, ... ), špēxǝ (Bocholtz, ... ), špē̜k (Vijlen), špē̜kǝ (Gulpen, ... ), špęi̯.kǝ (Eisden, ... ), špęi̯kǝ (Amby, ... ), špęi̯kǝn (Einighausen, ... ), špękǝ (Oirsbeek), spil: spil (Well, ... ), (mv)  spilǝn (Helden, ... ), špilǝ (Haelen), spon: špǫn (Schimmert), sproot: sprōt (Eind, ... ), (mv)  sprōu̯ǝtǝ (Welkenraedt) Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.] I-13
spaakgaten anggater: aŋgātǝr (Stein), loken: lǭkǝ (Groot Genhout), speekgaten: spęjk˲gātǝ (Echt, ... ), špęjk˲gātǝ (Limbricht), špęjk˲gātǝr (Tegelen), speekgater: spęjk˲gātǝr (Montfort), špęjk˲gātǝr (Neer, ... ), speekgroeven: spęjk˲gruvǝ (Maastricht), speekkotten: spijǝkkǫtǝ (Tessenderlo), speekloker: spęjklōkǝr (Maastricht), špēklǭkǝr (Mechelen, ... ), špęjklǭkǝr (Doenrade, ... ), spekenloker: špēkǝlø̜̄kǝr (Eygelshoven) De met de zulaks gekapte, of, in modernere wagenmakerijen, met behulp van een speciale houtbewerkingsmachine in de naaf gefreesde gaten, waar de spaken in worden geslagen. [N G, 43f] II-12
spaakhamer speekhamel: špęjkhāmǝl (Neer, ... ), speekhamer: spijǝkhǭmǝr (Tessenderlo), spęjkhāmǝr (Buchten, ... ), špēkhāmǝr (Eygelshoven, ... ), špęjkhāmǝr (Doenrade, ... ), voorhamer: voorhamer (Zonhoven), vø̄rhāmǝr (Limbricht), vø̄ǝrhāmǝr (Oirsbeek) Zware hamer met lange, houten steel, die wordt gebruikt om de spaken in de naaf te slaan. Zie ook afb. 187. [N G, 40a] II-12
spaakkuil speekbank: špęjk˱baŋk (Klimmen), speekkuil: spijǝkkǫwl (Tessenderlo), spikkǫwl (Zonhoven), spęjkkul (Buchten, ... ), spęjkkūl (Echt, ... ), spęjkkǫwl (Maastricht), špēkkul (Mechelen, ... ), špęjkkul (Doenrade, ... ), špęjkkūl (Klimmen, ... ), speekval: spęjk˲vɛl (Weert), spekengat: spęjkǝgāt (Kinrooi), spekenkuil: špēkǝkul (Eygelshoven) Kuil of put in de werkplaats van de wagenmaker van ongeveer 2 meter lang, 1 meter diep en 20 cm breed, die wordt gebruikt om spaken in de naaf te slaan. Aan de bovenzijde is de spaakkuil afgedekt met drie balken. De middelste daarvan wordt weggenomen als de spaakkuil wordt gebruikt. De naaf wordt draaibaar op de rand van de spaakkuil vastgezet met behulp van wiggen. Zie ook afb. 186. [N G, 8a] II-12
spaakzwei afschrijflat: āfšrīflat (Echt), geleider: gǝlęjǝr (Groot Genhout), meetlat: mē̜tlat (Oirsbeek), speeklat: spęjklat (Montfort), speekveer: spęjk˲vē̜r (Stein), špēk˲vē̜r (Mechelen), špęjk˲vē̜r (Doenrade, ... ), spekenhaal: spijǝkǝgǭl (Tessenderlo), spekenlat: spęjkǝlat (Echt), wijzer: wīzǝr (Neer, ... ), zwei: zwi (Zonhoven), zwęj (Buchten), žwɛj (Tegelen), zwenk: šwɛŋk (Eygelshoven) Werktuig dat dient voor het richten van de spaken. Er zijn verschillende uitvoeringen van de spaakzwei, maar vaak bestaat het uit een één meter lange lat die met één uiteinde in het midden van de naaf wordt bevestigd. De spaakzwei is voorzien van een gleuf, waarin met behulp van twee moeren en sluitringen een stelpin van ongeveer 20 cm lengte vastgezet kan worden. Door middel van deze stelschroef kan de schuine stand van de spaken precies worden aangegeven. Zie ook afb. 189. [N G, 21a] II-12
spaan spaan: spaan (Tegelen), spǭn (Ottersum) Houten lat van ongeveer 30 cm lang, 6 cm breed en 1 cm dik met aan de onderzijde een scherpe kant, waarmee het gedroogde aardewerk wordt geschaafd. Zie ook afb. 8. [N 49, 34a] II-8
spaander flimp: u lang  flumpe (Vlodrop) tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)] III-2-1
spaanderhouder, -bus plimpenbak: plømpəbak (Stokkem) bewaarbak voor \'plumpen\' III-2-1
spaanderhouder, —bus fietendoos: fietedois (Valkenburg), flimpenbak: geen tondeldoos, wel een koperen huls gevuld met de licht ontvlambare flumpen  flumpebàk (Echt/Gebroek), flimpenbakje: vero.  flempəbɛkskə (Tegelen), flimpenbus: flēmpəbøs (Blitterswijck, ... ), flumpebös (Echt/Gebroek), flimpendoos: flumpedwaos (Echt/Gebroek), flimpenpot: flumpepot (Echt/Gebroek), dun gesneden houtjes  flumpepot (Grathem), flimpenrekje: flimpenrekske (Meijel), flumperèkske (Echt/Gebroek), flimpen rekske zie tekening  flempənrɛkske (Tegelen), flimperbus: Deze was soms mooi bewerkt  flimperbus (Castenray, ... ), flimppot: met zand  flējmpoͅt (Bree), snippenbakje: 15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken  snøpəbɛkskə (Altweert, ... ), snippenbankje: 15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken  snøpəbɛŋkskə (Altweert, ... ), snippenplankje: 15 cm breed, 30 cm hoog, met 2 verticale touwen waar de \'snuppe\' achter werden gestoken  snøpəplɛŋkskə (Altweert, ... ), snipperbus: voor het bewaren der spaandertjes of snippers, die weren gebruikt i.p.v. de zwavelstokkenen later van te kopen lucifers  sjnupperbös (Sittard), snipperbusje: snøpərbøskə (Tungelroy), snipperplankje: snøpərplɛŋkskə (Tungelroy) bus of oude klomp bij de schouw || doos of trommel met fieten || een bij kachel of fornuis hangend bakje, waarin de flimpe ter droging bewaard werden || houten bakje of oude klomp bij de haard, waarin spaanders werden bewaard om kachel of open vuur mee aan te steken || koperen bewaardoos voor te gebruiken schilfers hout || koperen buisje voor \'flimpe\', opgehangen bij de haard || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || spaanderhouder || spaanderplankje, plankje bij de haard, waarin spaanders werden bewaard om kachel of open vuur mee aan te steken; de spaanders werden achter twee daarop bevestigde touwtjes gestoken || spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] || tondeldoos, koperen huls gevuld met licht ontvlambaar materiaal (tintelton, tinteldoos) [N 20 (zj)] III-2-1
spaanders hatch(e)rote: ašǫtǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder]), hatšǫt (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), houtspanen: (enk)  hǫwtšpān (Reuver), kapsel: kapsel (Dilsen, ... ), kapsl (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder / Houthalen / Zwartberg / Winterslag / Waterschei / Eisden)]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), kɛpsǝl (Diepenbeek), schilfers: sxelǝvǝrs (Leopoldsburg), spaanders: spǭndǝrs (Altweert, ... ), špāndǝrs (Heel, ... ), spaansels: spánsǝls (Tessenderlo), spanen: spānǝ (Zie mijnen  [(Beringen / Zolder)]  [Domaniale]), spø̜̄n (Blitterswijck  [(enkelvoud: spǭn)]  , ... ), spø̜̄ǝn (Niel-Bij-Sint-Truiden), spājnǝ (Bilzen), spǭnǝ (Venlo), špø̜̄n (Tegelen  [(enkelvoud: špǭǝn)]  ), spenen: spijǝn (Geulle), spiǝn (Meeswijk), spiǝnǝ (Lanklaar), špiē̜n (Valkenburg  [(enkelvoud: špiē̜n)]  ), špēn (Herten), špīn (Gronsveld, ... ), špīnǝ (Mechelen), špīǝn (Tegelen), splinters: splentǝrs (Bilzen) De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.] || Houtspaanders, bijvoorbeeld ontstaan door het aanpunten van houten stijlen (zie ook het lemma Een Stijl Aanpunten). De woordtypen "hatch(e)rote" en "spanen" duiden altijd een meervoudig begrip aan. [Vwo 22; Vwo 356; Vwo 407; Vwo 723] II-12, II-5