e-WLD begrippen 

 
 
Filteren...

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spaarkast spaar: spaar (Venray), spaarkast: spaarkast (Herkenbosch, ... ), spārkast (Born), spārkāst (Meijel), špārkas (Beek, ... ), špārkast (Asenray / Maalbroek) Soort bijenkast. Volgens informanten is de spaarkast enkelwandig (L 265), een kast met bovenbehandeling (L 333) en zonder binnenbak (L 289). Doordat men de kast enkelwandig maakt, bespaart men hout. [N 63, 9] II-6
spaarpot kous: koos (Eksel), kous (Neer), oude sok: auw sök (Wijlre), in ⁄n aw sok (Maastricht), potje: pétje (As), sok: zok (Eksel, ... ), spaarpot: schpaarpot (Brunssum), schpāārpot (Schimmert), sjaarpot (Doenrade, ... ), sjpaarpot (Beesel, ... ), sjpaarpòt (Roermond), sjpaorpot (Gronsveld), sjpāārpŏt (Nieuwenhagen), sjpeerpot (Haelen), sjpààrpot (Geleen, ... ), sjpààrpòt (Susteren), sjpáárpòt (Heel, ... ), sjpáárpót (Epen), spaa.rpot (Kelpen), spaar-pot (Sevenum), spaarpot (Blerick, ... ), spaarpòt (As), spaarpót (Meijel), spaarpôt (Ell), spaorpot (Maastricht, ... ), spaorpōt (Maastricht, ... ), spaorpòt (Gennep, ... ), spoarpot (Eigenbilzen), spoorpòt (Loksbergen), spouwrpot (Jeuk), spààrpót (Venlo), spáárpot (Schinnen), m.  špā.rpoͅ.t (Eys), spaarvarken: spaorverreke (Maastricht), varken: vaerke (Oirlo), vérrəkə (Nieuwenhagen) de pot waarin geld wordt gespaard [spaarpot, spaarspot, ponk] [N 89 (1982)] III-3-1
spade, spitschop graafschup: gr ̇āf[schup] (Eupen, ... ), grãf[schup] (Wintershoven), grāf[schup] (Amby, ... ), grāf`šø ̞p (Simpelveld), grāf`šøp (Eys), grāfšø̜p (Cadier, ... ), grāǝf[schup] (Kermt), grǭ.f[schup] (Val-Meer), grǭf[schup] (Borgloon, ... ), grǭf`šø̜p (Rijckholt), grǭǝf[schup] (Zutendaal), gr̄a.f[schup] (Boukoul, ... ), jrāf[schup] (Bocholtz, ... ), schup: skø̜p (Borlo, ... ), sxep (Linde, ... ), sxø.p (Achel, ... ), sxøp (Afferden, ... ), sxø̜ ̞p (Aalst), sxø̜p (Alken, ... ), sxę.p (Hasselt), sxęp (Berbroek, ... ), še ̞p (Vlijtingen), šep (Ellikom, ... ), šxø̜p (Zonhoven), šø ̞p (Simpelveld), šøp (Amstenrade, ... ), šø̄ ̞.p (Eupen, ... ), šø̜.p (Guigoven, ... ), šø̜p (Amby, ... ), šęp (As, ... ), spaadschup: spai̯[schup] (Paal), spāi̯[schup] (Afferden, ... ), spǭi̯[schup] (Gennep, ... ), spǭǝ[schup] (Zelem  [(om diep te spitten)]  ), spǭǝi̯[schup] (Achel), špāi̯[schup] (Haelen, ... ), spade: spai̯ (Borgloon, ... ), spã (Halen, ... ), spãi̯ (Opheers), spāi̯ (Afferden, ... ), spoi̯ (Rosmeer), spǫi̯ (Hoeselt  [(voor het spitten van de eerste voor)]  , ... ), spǭ(ǝ)i̯ (Neerpelt, ... ), spǭi̯ (Hoepertingen, ... ), špāi̯ (Baarlo, ... ), steekschup: stēk[schup] (Beringen, ... ), stę̄k[schup] (Borgloon, ... ), stīǝk[schup] (Kiewit), štēk[schup] (Ulestraten), štē ̞ǝk[schup] (Heerlen, ... ), štę̄k[schup] (Baexem, ... ) Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.] I-1
spaken armen: ɛrm (Bree, ... ), ɛrǝm (Alt-Hoeselt, ... ), ellebogen: ęlǝbø̜̄.x (Kessenich), pilaren: pelę̄rǝ (Bilzen), rayons: rejǫns (Kuringen), speken: spejkǝ (Lanaken, ... ), spejkǝn (Hoeselt), spikǝ (Berbroek, ... ), spęjkǝ (Aldeneik, ... ), spīkǝ (Ordingen, ... ), spɛjkǝ (Berlingen, ... ), spɛ̄.kǝ (Kanne), špejkǝ (Maastricht), sponden: spoŋǝ (Sluizen) De staven die de verbinding vormen tussen de naaf en de velg van molenraderen. Zie ook afb. 73. [Vds 63; Jan 67; Coe 61; Grof 85; N D, 33] II-3
spaken snijden opsnijden: ǫpšnījǝ (Groot Genhout), schulpen: šølpǝ (Neer), snijden: snījǝ (Echt), speken besnijden: špēkǝ bǝšnijǝ (Eygelshoven), speken snijden: spijǝkǝ snē̜jǝ (Tessenderlo), spęjkǝ snijǝ (Kinrooi), spęjkǝ snījǝ (Montfort), špēkǝ šnijǝ (Mechelen), špēkǝ šniǝ (Oirsbeek), špęjkǝ šnijǝ (Klimmen), špękǝ šniǝ (Tegelen) Met behulp van het snijmes de spaken in model snijden. In modernere wagenmakerijen werden deze werkzaamheden met behulp van een speciale houtbewerkingsmachine uitgevoerd. [N G, 11b] II-12
spaken van het drijfwiel radspeken: rātspęjkǝ (Sevenum), spaken: spǭʔǝ (Tessenderlo), spanen: spǭnǝ (Neeritter), speken: spekǝ (Stevoort  [(enkelvoud: spek)]  ), spiǝkǝ (Meijel), spęjkǝ (Maxet, ... ), spɛjkǝ (Alken), špēkǝ (Mechelen), špęjkǝ (Guttecoven, ... ), (enk)  spęjk (Zutendaal), špęjk (Meerssen), spijlen: spilǝ (Ottersum), spīlǝn (Boekend), špīlǝ (Hoensbroek), sponden: spuŋǝ (Leuken) [N 34, B8; N 34, B9] II-7
spakentrekker klem: klɛm (Klimmen), praam: prām (Beek, ... ), prǫm (Zonhoven), prang: praŋ (Tessenderlo), spanhout: spanhǫwt (Montfort), speekhaak: špęjkhǭk (Neer), spekenpraam: spęjkǝprām (Kinrooi), spekenspanner: spęjkǝspanǝr (Echt), spekentrekker: špēkǝtrękǝr (Oirsbeek), teughaak: tsøxhǭk (Eygelshoven), toghaak: tsoxhǭk (Eygelshoven), trekhaak: trękhǭk (Kinrooi, ... ), trɛkhǭk (Mechelen), wurg: wø̜rǝx (Maastricht) Houten werktuig, bestaande uit twee houten stokken die aan de bovenzijde verbonden zijn met een touw of ketting. Met behulp van de spakentrekker worden er van de in de naaf gedreven en reeds gerichte spaken steeds twee omvat en bijeengetrokken, zodat de velgspaakpennen precies in de spaakgaten van een velgsegment passen. Het velgsegment kan er dan met behulp van een hamer op worden geslagen. Zie ook afb. 190. In Oirsbeek (Q 33) werden de spaken met behulp van een ketting (kɛtǝ) bij elkaar getrokken.' [N G, 10a-b] II-12
spalter spalter: spaltǝr (Maasbree, ... ), spātǝr (Jeuk), špaltǝr (Buchten, ... ) Platte kwast met lang, veerkrachtig haar dat in een blikken bus is aangebracht. De spalter doet vooral dienst bij het imiteren van houtsoorten. Zie ook afb. 93a. [N 67, 36a] II-9
span span: span (Loksbergen, ... ) Maat die overeenkomt met de reikwijdte van een gestrekte hand (Van Bakel, pag. 137). De omtrek van de bol wordt met de gestrekte hand opgemeten om te bepalen hoeveel klompen er uitgehaald kunnen worden. [N 97, 47] II-12
span, maat tussen duim en pink 2 decimeter: 2 deciemeter (Hoensbroek), twie decimeter (Maastricht), 2 duim: twie doem (Gulpen), hand lang: ⁄n hand lengk (Weert), spaar: sjpar (Klimmen), sjper (Gronsveld), span: ei span hoeëg (Tungelroy), schpân (Schimmert), sjpaan (Mheer), sjpan (Bleijerheide, ... ), sjpanne (Susteren), sjpán (Heerlen), spaan (Maastricht), span (Beesel, ... ), spjan (Melick), spàn (As, ... ), spààn (Maastricht), ⁄ne sjpan (Klimmen), (hand).  spaan (Meijel), (spenke-spân).  span (Tungelroy), = afstand tussen uiteinden van pink en duim (gestrekt).  spəən (Maastricht), span is afstand tussen duim en pink  ei span lânk (Tungelroy), spant: sjpant (Herten (bij Roermond)) de maat die een lengte aangeeft van 20 cm [span] [N 91 (1982)] || span hoog || span lang || span, afstand tussen duim en pink III-4-4