19071 |
wensen |
wnschen (du.):
wun’sje (Q121c Bleijerheide)
|
wensen
III-1-4
|
27774 |
wentelkoker |
spiraal:
špir˙āl (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
spiraalrutsche:
špirālrutš (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
wentelrutsche:
wɛntǝlrutš (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Domaniale])
|
Verticale cylindrische buis met spiraalvormige platen. De wentelkoker wordt gebruikt voor het vervoer van kolen en stenen van boven naar beneden in op- en neerbraken en tussenschachten. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat de kolen of stenen die boven in de wentelkoker werden gestort, er onder met dezelfde snelheid weer uitkwamen. [N 95, 838; monogr.; Vwo 213; Vwo 725; Vwo 833; Vwo 858]
II-5
|
32633 |
wentelploeg |
melotte:
mǝlǫt (Q121c Bleijerheide)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
30316 |
wentelraam |
draaivleugel:
driǝnvlyǝjǝl (Q121c Bleijerheide)
|
Raam dat om een verticale as in het midden van de vleugel draait. [N 55, 43]
II-9
|
20634 |
wentelteefje |
verwendsneetje:
verwentsjnitsje (Q121c Bleijerheide),
verwensneetje:
verwensjnitsje (Q121c Bleijerheide)
|
wentelteefje || Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30416 |
wenteltrap |
engelse trap:
ęŋǝlšǝ trap (Q121c Bleijerheide)
|
Trap die zich spiraalsgewijs naar boven windt om een massieve spil of om een denkbeeldige spil, het schalmgat. Zie ook afb. 69h. [N 55, 132]
II-9
|
21485 |
werk (zn) |
werk:
werk (Q121c Bleijerheide)
|
werk; ben je klaar met je -? [DC 03 (1934)]
III-3-1
|
25569 |
werkbank |
dis:
døš (Q121c Bleijerheide),
hobelbank:
hubǝlbaŋk (Q121c Bleijerheide),
schaafbank:
šāf˱baŋk (Q121c Bleijerheide)
|
De werkbank of tafel waarop de bolrijs plaatsvindt. [N 29, 35b] || In het algemeen de houten bank waaraan de timmerman het hout bewerkt. Dit type werkbank is doorgaans aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant voorzien van een houten bankschroef. Zie ook afb. 113. [N 53, 208a; monogr.]
II-1, II-12
|
32000 |
werkbankblad |
werkblad:
węrǝk˱blat (Q121c Bleijerheide)
|
Het werkvlak van de werkbank. Het werkbankblad bestaat uit een dik blok massief hout waarin verschillende vierkante en ronde gaten in zijn aangebracht. Zie ook de lemmata ɛstootblokgatɛ en ɛbankhaakgatɛ.' [N 53, 208c; monogr.]
II-12
|
31998 |
werkbankbodem |
bodem:
bǫam (Q121c Bleijerheide)
|
Het vlak tussen de poten van het onderstel van de werkbank. Het wordt gebruikt om er gereedschap of hout op te leggen. [N 53, 208g]
II-12
|