e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wetsteen, oliesteen fijne steen: fiŋǝ štē (Bleijerheide), leisteen: lęjštē (Bleijerheide), watersteen: wasǝrštē (Bleijerheide), wetsteen: wɛtštē (Bleijerheide), √∂lsteen: ø̜̄lštē (Bleijerheide) Zachte slijpsteen in een houten blokje of doosje, die wordt gebruikt om de snede van een beitelblad te wetten. De wetsteen wordt voor het gebruik bevochtigd met olie, water of speeksel waardoor verhinderd wordt dat het beitelblad oververhit raakt en dat vrijkomende metaaldeeltjes de poriën van de steen verstoppen. Zie ook afb. 73. [N 53, 49b; N 53, 49d-g] II-12
wezel wezel: wieë’zel (Bleijerheide) wezel III-4-2
wieden, algemeen geden: jēǝnǝ (Bleijerheide), kruiden: krūu̯ǝ (Bleijerheide) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wiekenstel van de pikbinder vleugels/vleugelen: vlȳjǝlǝ (Bleijerheide) Constructie van latten die de halmen over het mes van de pikbinder neerbuigt. [N J, 4b; monogr.] I-4
wiel rad: rāt (Bleijerheide), meervoud  rār (Bleijerheide), radje: verkleinwoord  rɛtjǝ (Bleijerheide) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielen van de cultivator rader: rār (Bleijerheide) De wielcultivator, die van achteren steeds twee wielen heeft, wordt van voren ondersteund door een klein zwenkwiel ofwel - en dan betreft het meestal een zwaarder model - door een tweewielig voorstel. [N 11, 78a add.; N 11IA, 151; monogr.] I-2
wielewaal goudmerel: goudmerel  jood’meële (Bleijerheide) wielewaal III-4-1
wig houtkijl: hōtskī.l (Bleijerheide), kijl: kil (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), kīl (Bleijerheide  [(meervoud: k ̇il)]  ), knotsje: knøtšjǝ (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Maurits]), spanner: španǝr (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Domaniale]) De houten wig die bij het aandrijven tussen de drijfkram en de vloerdelen wordt geslagen. [N 54, 136b] || Houten wig die soms achter de touwen wordt gedreven om de verbinding te verstevigen. Zie ook afb. 19. [N 32, 5d; monogr.] || Taps toelopend houten blok dat wordt gebruikt om bijvoorbeeld ijzeren ondersteuningen of schudgootmotoren vast te zetten. Het woordtype "bouwkijl" werd op de Domaniale mijn gebruikt voor een wig in galerij-ondersteuningen. [N 95, 346; N 95, 347; N 95, 332; monogr.; Vwo 209; Vwo 724] II-5, II-9
wijde regenmantel zonder mouwen cape (eng.): keep (Bleijerheide), regencape: ing räen-kape (Bleijerheide) een wijde regenmantel zonder mouwen [N 59 (1973)] || regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)] III-1-3
wijdte wijdte: wi-jdǝ (Bleijerheide), wiǝdǝ (Bleijerheide) De benaming voor een omtrekmaat, in het bijzonder als tweede lid van een samenstelling in bijv. bovenwijdte, taillewijdte en heupwijdte. [N 59, 44a; N 62, 2b] II-7