e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kwikstaart akkerstaartje: ak’kersjtets-je (Bleijerheide), kwikstaart: kwik’sjtats (Bleijerheide), wipstaart: wiep’sjtats (Bleijerheide) kwikstaart III-4-1
witte waterlelie waterlelie: -  wasserlelië (Bleijerheide) witte waterlelie [N 37 (1971)] III-4-3
wittebrood boterweg: bót’terwek (Bleijerheide), weg: wek (Bleijerheide), Verklw. weks-je Es wek en broeëd ópee, da krieste dikke bee  wek (Bleijerheide), witbrood: Verklw. wiesbrüedsje  wies’broeëd (Bleijerheide) Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood || wittebrood gebakken met boter III-2-3
witten kalken: kalkǝ (Bleijerheide) Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.] II-9
woede gift: jif (Bleijerheide), grel: jrel (Bleijerheide), wut (du.): woed (Bleijerheide) woede III-1-4
woensdagx mittwoch (du.): mit⁄woch (Bleijerheide) woensdag III-4-4
wol wol: wol (Bleijerheide) Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.] II-7
wolfsgebit, gebroken gebit tweedelig gebit: tswęi̯dēlex jǝbes (Bleijerheide) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wollen muts (kinderen) koets: kōētsj (Bleijerheide) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wonen huizen: h‧ūzə (Bleijerheide), wonen: wuənə (Bleijerheide) huizen, wonen || wonen III-2-1