e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zanglijster, lijster lijster: lies’ter (Bleijerheide) lijster III-4-1
zeef sieb (d.): zīp (Bleijerheide), zift: zef (Bleijerheide), zif (Bleijerheide), zij: zeͅi̯ (Bleijerheide) zeef || zeef in het algemeen [N 20 (zj)] III-2-1
zeemlap leer: lēr (Bleijerheide), vensterleer: venstərlēr (Bleijerheide) leer (om ramen te wassen) || zeemleer III-2-1
zeepsop luter: lyətər (Bleijerheide), zepenluter: zēfəlyətər (Bleijerheide) zeepsop III-2-1
zeer kleine aardappelen varkensaardappelen: vɛrkǝsɛ̄ǝpǝl (Bleijerheide), zwelmannetjeren: šwęlmǝnšǝrǝ (Bleijerheide) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zeer warm weer hits: hits (Bleijerheide), hitste: hits⁄de (Bleijerheide) hitte, warmte III-4-4
zeggen zagen: sage (Bleijerheide) zeggen; ik ben bij de vrouw geweest en heb het tegen haar gezegd; ze zeide, dat ze het ook aan haar dochter zou - [DC 03 (1934)] III-3-1
zelfkant zelfkant: zɛlfkaŋk (Bleijerheide) Elk der zijkanten van enig weefsel, in de lengterichting van het doek, meestal versterkt geweven (Van Dale, pag. 3483). [N 62, 73; Gi 1.IV, 46] II-7
zemelen kleien: klęjǝ (Bleijerheide) De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen der korrels. Wat het woordtype "kriel" betreft. zij opgemerkt dat Schuermans (blz. 294) vermeldt dat ''kriel'' uitbuilsel van het meel is tussen het kortmeel en de zemelen in, dus fijne zemelen maar dat volgens anderen ''kriel'' fijner is dan kortmeel. [N 29, 13a; monogr.] II-1
zetbank, plooibank zetbank: zɛts˱baŋk (Bleijerheide) Een met de hand aangedreven machine waarmee metaalplaat in een bepaalde vorm gebogen kan worden. De zetbank wordt ook gebruikt om profielen te vervaardigen. Zie ook afb. 171b-c. Toen er nog geen zetbank was, werd plaatmateriaal gebogen met behulp van een plooiijzer, een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje dat met schroeven aan het werkblad van de werkbank vastgezet kon worden. De metalen plaat werd tussen werkbank en plooiijzer vastgeklemd en vervolgens over het plooiijzer gebogen. Zie ook afb. 171a. Bij het buigen van plaat met behulp van de zetmachine wordt het materiaal door de zetliniaal, die aan de bovenbalk van de machine bevestigd is, op de spantafel geklemd waarna de plaat door de buigbalk over de rand van de zetliniaal wordt gebogen. Bij een zetbank behoren verschillende zetlinialen die verwisselbaar zijn. Zie ook afb. 171d. [N 33, 254; N 33, 170; N 64, 12a; N 64, 21c] II-11