18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winkter kleier (Q121c Bleijerheide)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33238 |
winterwortelen |
rode moren:
rūǝ mūrǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
31775 |
wipzaag |
pendelzeeg:
pɛndǝlzē̜ǝx (Q121c Bleijerheide)
|
Machinale zaag die door middel van een voetpedaal wordt aangedreven en waarvan het smalle zaagblad een op- en neergaande beweging maakt. De wipzaag is de voorloper van de decoupeerzaagmachine (zie het volgende lemma). [N 53, 19]
II-12
|
30301 |
wisseldorpel |
afdekdorpel:
āf˱dęk˱dølǝpǝr (Q121c Bleijerheide),
slietdorpel:
šles˱dølǝpǝr (Q121c Bleijerheide)
|
De beide horizontale balkjes die de onderdorpel van het bovenraam en de bovenregel van het onderraam vormen. Bij gesloten stand van het schuifraam liggen de wisseldorpels van beide raamdelen gedeeltelijk achter elkaar. [N 55, 49a-b]
II-9
|
33779 |
wisselen van de tanden |
breken:
brē̜xǝ (Q121c Bleijerheide)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t wäer weest nit wat et wilt (Q121c Bleijerheide)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (Q121c Bleijerheide)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
klatskaas:
klatsj’kieës (Q121c Bleijerheide, ...
Q121c Bleijerheide),
kletskaas:
kletsjkieës (Q121c Bleijerheide),
makei:
makai (Q121c Bleijerheide),
makeikaas:
makaikieës (Q121c Bleijerheide),
makei-kiës (Q121c Bleijerheide),
witte kaas:
wiesse kiës (Q121c Bleijerheide)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)] || witte kaas || wrongel || wrongel, kwark
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
štē[klee] (Q121c Bleijerheide)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
wit gemeus:
wies jemus (Q121c Bleijerheide),
witte kappes:
wies kappes (Q121c Bleijerheide)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|