e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
truck houtwagen, houtslede:   try ̞k ([Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), trøk (Hamont  [(Eisden)]  , ... [Zwartberg, Waterschei] [Zolder, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]  [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), mijnwagen:   truck (Zolder  [(Zolder)]   [Eisden]) II-5
truffel eetbare paddestoel:   tròfel (As, ... ), slons (slodder?):   truffəl (Vlijtingen) III-1-4, III-4-3
truggelen aarzelen:   troegele (Roermond), ijsberen:   trī.gələn (Houthalen), moeilijk vooruitkomen: (truggelen)  trøgələn (Houthalen), treuzelen: cf. WNT XVII-2, p. 3074 s.v. "troggelen I - truggelen"5. aarzelen, talmen etc.  truggəln (Zonhoven) III-1-2, III-1-4
trui broek: Brg.  trūy (Tongeren), domme vrouw:   truuj (Venlo), jumper:   trui (Neer, ... ), pullover:   trui (Bocholtz, ... ), trøy (Eisden), trøͅi (Lommel), slip-over:   trøy (Eisden), trøͅi (Beringen, ... ), trui:   dames-treuj (Bergen), damestrui (Beek, ... ), troe.y (Meeuwen), trőj (Bemelen, ... ), tru-j (Bergen), trui (Arcen, ... ), trui-j (Hushoven), truij (Blerick, ... ), truj (Bergen, ... ), trūīj (Ospel), tröj (Borgharen, ... ), trø (Kwaadmechelen), trøi (Lommel, ... ), trøj (Boorsem, ... ), trøy (Eigenbilzen, ... ), trøͅ (Herk-de-Stad), trøͅi (Beringen, ... ), vrouluujtrui (Einighausen), vrouwlutrui (Weert), vrøͅlitrøͅy (Beringen), Alleen voor sport e.d.  trøͅi (Stokkem), Alleen voor sporttrui.  trùi (Sint-Truiden), thans  trui (Tegelen, ... ) III-1-3, III-1-4
trui met mouwen pullover:   trui mit mŏĕwwe (Klimmen) III-1-3
trui zonder mouwen slip-over:   trui zonder mouwen (Lommel) III-1-3
truida roep- en lokwoord voor de koe:   truida (Echt, ... ) I-11
truielaar (zn.) (blijven) plakken: WNT: truwelen -truielen-, herkomst onduidelijk. 1. talmen, dralen, treuzelen, traag bezig zijn (met iets).  treujelèèr (Vlijtingen) III-3-1
truielen (blijven) plakken: WNT: truwelen -truielen-, herkomst onduidelijk. 1. talmen, dralen, treuzelen, traag bezig zijn (met iets).  treujelə (Vlijtingen) III-3-1
truiendag donderdag voor carnaval: NB truuj: 1. Domme gans; 2. boersige vrouw.  truujendaag (Venlo) III-3-2