20323 |
zijn korenpijp toedoen |
sterven:
zijn korenpijp toedoen
z’n keu.repèè.p toedouë.n (Q002p Hasselt)
III-2-2
|
|
20322 |
zijn laatste |
het einde van zijn leven:
zee leste (Q168a Rijkhoven)
III-2-2
|
|
20322 |
zijn laatste dagen |
het einde van zijn leven:
z’n leiste dóóg (Q156a Groot-Loon)
III-2-2
|
|
20323 |
zijn laatste pijp roken |
sterven:
zien leste piep rouke (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
III-2-2
|
|
18826 |
zijn lach opkunnen |
kommervol (zijn): kommer:
ziene lach opkinne (L330p Herten (bij Roermond))
III-1-4
|
|
20622 |
zijn lade hebben |
dronken zijn:
zien laaj hebbe (L214p Wanssum)
III-2-3
|
|
20622 |
zijn lade vol hebben |
dronken zijn:
z’n laoj voül hebbe (Q193p Gronsveld)
III-2-3
|
|
20195 |
zijn lampje is uit |
dood (adj. schertsend bedoeld:
znd 23, 022b;
ze lempke is uit (P054p Spalbeek)
III-2-2
|
|
20406 |
zijn lange broek nog niet aan hebben |
minderjarig:
znd 31, 23a
hij heeft zijn langen broek nog ni aan (P176p Sint-Truiden)
III-2-2
|
|
18862 |
zijn leed inslikken |
iets opkroppen:
zien liëd ienslikke (L216p Oirlo)
III-1-4
|
|