e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
met de eeg andersom [eggen] bot eggen:   met ˲dǝ ē̜x˱ aŋǝs˱om (Herten) I-2
met de eeg bot derop bot eggen:   męt ˲d ēx˱ bǫt ˲dǝrǫp (Neerpelt) I-2
met de eierschoot gaan op kraambezoek gaan: Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee  met d’n ei-jerschoeët gaon (Nederweert, ... ), Als iemand een kindje had gekregen, kwamen de vrouwen uit de buurt en van de familie op kraamvisite. ze brachte dan allemaal wat mee, meestal koffie, eieren, suiker en peperkoek (peperkoek als middel tegen hardlijvigheid gevolg van kraamkoorts). Ze hadden dat opgeborgen in de schoot van hun schurten  met d’n ei-jerschoeët gaon (Altweert, ... ), op kraamvisite gaan:   eiersjoee[t} (Tungelroy), met de eijerschoeet goan (Weert), met den eijersjoeet gaon (Ell), Ze brachten dan allemaal wat mee meestal koffie, eieren, suiker en peperkoek (peperkoek als middel tegen hardlijvigheid gevolg van kraamkoorts). Ze hadden dat opgeborgen in de schoot van hun schorten. Ze werden getracteerd op lommerte, een soort grote kadetjes. Was er nog wat over dan kreeg iedereen nog wat mee naar huis. Later bracht men etenswaar mee in een botermandje, daaruit ontstond de uitdrukking met dn krómmen êrrem gaon. Het botermandje werd nl. met een kromme arm (het hengsel in de elleboog) gedragen.  met d`n ei-jerschoeët gaon (Weert) III-2-2, III-3-2
met de engelse schroevendraaier houwen een schroef in het hout slaan:   męt ˲dǝn ęŋǝlsǝ šrūvǝndrē̜ǝr (h)ōǝ (Bilzen) II-12
met de enkele lijn varen het paard met een enkele lijn leiden:   męt˱ dǝ ęŋkǝl līn vārǝ (Sittard) I-10
met de fiets varen fietsen:   met de fits voaren (Eigenbilzen) III-3-1
met de fles optrekken opleppen:   met dǝ flęs ǫptrękǝ (Bree), met dǝ flɛs optrɛkǝ (Noorbeek) I-12
met de force (fr.) geforceerd:   mêt de fors (Gronsveld) III-1-4
met de forket inprikken aanbrengen van gaatjes in het deegbrood:   met dǝ foršɛt enprekǝ (Beek) II-1
met de franken spelen knikkeren:   spelen mit de frenk (Wijchmaal), spelen mit de vrenk (Eksel) III-3-2