e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
mokkel grof gebouwde vrouw:   e môôkel (Sint-Pieter), ein mochel (Tegelen), en moekel (Horst), en mokkel (Wijk), en móchel (Maasbree), mochel (Meeuwen), mokkel (Velden), mukəl (Borgloon), môchel (Genk), un mókkul (Weert), (jonger).  mokkel (Oost-Maarland), jonge vrouw:   mokkel (Echt/Gebroek, ... ), mókke (As), meisje:   mŏkĕl (Tegelen), puber:   mukəl (Eupen), schommel: (fransche g voor a of o of u).  moe gu⁄l (Asenray/Maalbroek), vrouw, vrouwspersoon: uit het Barg.  moekkël (Tongeren) III-1-1, III-2-2, III-3-2
mokkeltje meisje:   mokkəlkə (Maaseik), meisje met wie een jongen verkering heeft: mien mokkeltje  mokkeltje (Blerick), meisje met wie men verloofd is: mien mokkeltje  mokkeltje (Blerick) III-2-2
mokken een dag overslaan bij het leggen:   mukǝ (Grathem), koppig zijn:   mokke (Schimmert), mŏĕkə (Loksbergen), kussen (ww.):   moekke (Horn), mokken:   moeke (Brunssum, ... ), moekke (Belfeld, ... ), moekken (Sint-Odiliënberg), mokke (Blerick, ... ), mokke(n) (Obbicht), mokken (Echt/Gebroek, ... ), mokku (Brunssum), mokkə (Doenrade, ... ), mōkke (Neeroeteren), mŏĕke (Baarlo), mŏĕkə (Reuver), mŏkke (Gulpen, ... ), mŭkke (Herten (bij Roermond), ... ), mòkke (As, ... ), mòkkə (Maastricht), mókke (Hunsel, ... ), mókkə (Heerlen, ... ), môeke (Swalmen), môkke (Neeritter, ... ), [verwijzing naar blz. 33]: De o van sjlok en andere dergelijke woorden wordt aldus ongeveer gevormd: men brengt de lippen vooruit in trompetvorm, de tong zo laag mogelijk.  mokke (Schinnen), Opm. o zweemt naar oe.  mokke (Buchten), ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  mŏakken (Guttecoven), mompelend heen en weer draaien:   mokkə (Montfort), mopperen:   mōkken (Born), oude grassoorten:   mǫkǝ (Hasselt), schitbossen:   myk (Borgloon), mǫkǝ (Opheers), smøk (Borgloon), schommelen:   moeke (Beesel), moekke (Swalmen), snikken:   mókke (Tungelroy), strooisel in de potstal:   mokǝ (Beverst), wippen:   moekke (Swalmen), wrevelig (zijn):   mŏĕkə (Reuver) I-11, I-12, I-3, III-1-2, III-1-4, III-3-2
mokkenbak kalverhokje, kalverbak:   mø̜kǝn˱bák (Leunen) I-6
mokkenkooi kalverhokje, kalverbak:   mø̜kǝkø̄i̯ (Ysselsteyn), kalverstal:   mø̜kǝkø̜i̯ (Blitterswijck, ... ) I-6
mokkenstal kalverstal:   mø̜kǝ[stal] (Geysteren, ... ) I-6
mokkentrol pruilmond:   mokkentrol (Stein) III-1-4
mokker wrevelig (zijn):   mòkker (Zonhoven) III-1-4
mokkeren mopperen:   mokkere (Neer) III-1-4
mokketig wrevelig (zijn):   mŏĕkèchəg (Loksbergen), mókkətig (Schinnen) III-1-4