e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
ramvotsen ravotten: [sic]  ramvoetsen (Opoeteren) III-3-2
rancunes hebben wrokken: (dit wordt ook vaker gebruikt).  rangkuunes höbbe (Maastricht) III-3-1
rand band:   raŋk (Guttecoven), bezet, kim:   rant (Helden), rānt (Ottersum), bies:   rand (Zonhoven), rant (Lommel), bies [wld ii.10, p. 25]:   rand (Lommel, ... ), boord:   rant (Milsbeek), boord [wld ii.10, p. 37]:   rànt (Milsbeek), bovenrand:   rand (Tegelen), rānt (Ottersum), broodslot:   rānt (Kwaadmechelen), draad:   raɛn (Kaulille), haamkussen:   raŋk (Montfort), haarkrans:   rant (Lommel), hak van een schoen: Uitdr. e rêngsken opzètte.  rank (Bilzen), hoogsel:   raŋk (Tegelen), kaakbeen(rand):   rand (Eksel), middenrif:   raënd (Bocholt), mouwomslag, manchet:   rant (Maastricht), oever:   rand (Lottum, ... ), randj (Reuver), rank (Bleijerheide), rānk (Rimburg), ps. boven de a staat nog een ? en een `; deze combinatieletter is niet te maken.  rangk (Bleijerheide), rank (Spekholzerheide), omloper:   rant (Milsbeek, ... ), open kant:   rant (Zonhoven), raŋk (Bilzen), rānjtj (Roggel), open kant [wld ii.10, p. 44]:   raanjt (Roggel), rand (Zonhoven), rank (Bilzen), opvullatten:   ranjt (Sint Odilienberg), peul, dop (znw):   rank (sleept.) (Echt/Gebroek), rand:   rand (Lommel), ranjtj (Posterholt), rant (Dilsen, ... ), rantj (Stramproy), raŋk (Bilzen, ... ), ránt (Loksbergen), rānjtj (Roggel), rānt (Milsbeek, ... ), rand [wld ii.10, p. 40]:   raanjtj (Roggel), raant (Milsbeek), rand (Dilsen, ... ), randj (Posterholt), rank (Bilzen), rant (Meijel), rand van een hoed:   hoote rand (Hoensbroek), Ra.ŋk (Tongeren), raand (Diepenbeek, ... ), raank (van der hood) (Bocholtz), rand (Achel, ... ), rand van den hoed (Beverlo), rand` (Ophoven), randj (Munstergeleen, ... ), rangk (Borlo, ... ), rank (Baarlo, ... ), rank v.d. hood (Schimmert), rant (Beringen, ... ), raŋk (Borgloon, ... ), raənt (Velm), rānd (Borgharen, ... ), rānt (Opheers, ... ), rāŋk (Boekt/Heikant), rànd (Hechtel), rând (Oirlo), B.v. Hoed met een brede rand.  rānt (Hamont), vgl. rànk.  ràand (Tongeren), rand van gereedschap:   raŋk (Kelmis), ribbel:   randtj (Thorn), ronde:   rant (Neer), sluitspier van de aars:   rand (Maaseik), talud:   raŋk (Haelen), voet:   rant (Weert), raŋk (Neeritter), waterring van de mijt:   raŋk (Baarlo, ... ), raŋkt (Panningen), rānt (Meijel, ... ), rāntj (Baexem, ... ) I-10, I-4, I-7, I-8, I-9, II-1, II-10, II-12, II-4, II-6, II-7, II-8, II-9, III-1-1, III-1-3, III-2-3, III-4-4
rand maken afranden:   rant mākǝ (Helden, ... ), krokken:   rant mākǝ (Meijel) II-12
rand opzetten afranden:   rant ǫp˲zętǝ (Weert) II-12
rand van het votlok sluitspier van de aars:   rank van et votlooch (Bocholtz) III-1-1
randband handvatring:   raŋk˱baŋk (Spekholzerheide) II-11
randbloem randjesbloem: -  randjbloom (Tungelroy) III-2-1
randdeur ovendeur:   raŋdø̄̄r (Tegelen  [(achter in de oven waardoor de potten in de oven werden gebracht)]  ) II-8
randen aardappelziekten:   raŋk (Herten  [(grillige bruine lijnen in de knol)]  , ... ), brand:   rɛŋ (Maasbree), een dag overslaan bij het leggen:   gǝrānt (Sint-Truiden), ranjǝ (Rotem), rē̜nǝ (Overpelt), ringen, randen verwijderen van peulvruchten:   randen (Wijchmaal) I-12, I-5, I-7, II-10