24736 |
wortelhals |
hals:
hals (L269p Blerick),
wortelkraag:
wortelkraag∂ (L269p Blerick)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
boks:
boks (L269p Blerick),
poest:
pūs (L269p Blerick)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
uitdoen:
ūtdōn (L269p Blerick),
uittrekken:
ūttrękǝ (L269p Blerick)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
worteltjes:
wörtelkes (L269p Blerick)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|
20917 |
wrang |
sleeuw:
slieë (L269p Blerick),
wrang:
vraŋ (L269p Blerick),
zoor appels bv
wrang (L269p Blerick),
wreed:
wriëd (L269p Blerick),
zuur:
zoor (L269p Blerick)
|
stroef; welk woord gebruikt men voor stroef (zoor, week, wrang, stroef, rins) [DC 28 (1956)] || wrang [DC 26 (1954)] || Wrang is een besmettelijke uierontsteking van droogstaande weidedieren. De ziekte treedt op in de zomermaanden, meestal bij meer dieren tegelijk in een weide. Eén of meer uierkwartieren veretteren. Het zieke kwartier zwelt, voelt hard en warm aan en is zeer pijnlijk. Het uiervocht is dun en vloeibaar van een gele of grauwe kleur, meestal echter dik en bruinachtig. De oorzaak is de gewone etterbacterie. Niet altijd worden wrang en mastitis scherp van elkaar onderscheiden. [N 52, 6a; A 48A, 11a; monogr]
I-11, III-2-3
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L269p Blerick)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
vrei:
wree (L269p Blerick),
i.e. bovenste deel van de voet.
vreej (L269p Blerick)
|
voet: voorste deel van de voet [vurvoet] [N 10 (1961)] || wreef [SGV (1914)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
strijken:
streëke (L269p Blerick),
wrijven:
vriëve (L269p Blerick)
|
Wrijven: met de hand herhaaldelijk over iets strijken (wrijven, frotteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vringe (L269p Blerick),
wringe (L269p Blerick)
|
Wringen: met een draaiende beweging samendrukken (wringen, wreken, wroeten) (of: wroeken?). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
dabben:
dabbe (L269p Blerick),
wroeten:
vreute (L269p Blerick),
vrø̄tǝ (L269p Blerick),
wreute (L269p Blerick),
wreuten (L269p Blerick)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, woelen). [N 84 (1981)]
I-12, III-1-2
|