18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
snoeven (L269p Blerick),
snuiten:
snoete (L269p Blerick),
snōēte (L269p Blerick)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
19221 |
zijn woede luchten |
zich eens uitkotsen:
sich ens oet kotse (L269p Blerick)
|
zn gram ergens halen: In de betekenis: zijn woede luchten? [DC 32 (1960)]
III-1-4
|
23360 |
zijpad |
zijgang:
ziegank (L269p Blerick)
|
Elk van beide zijgangen [zijpad?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
spleet:
spleet (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24725 |
zijtak |
zijtak:
zietak (L269p Blerick)
|
Een zijtak (uittak, bezijden tak). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
27824 |
zijwand |
bred:
brēt (L269p Blerick),
bredje:
(mv)
brētjǝs (L269p Blerick),
schot:
(mv)
sxǫtǝ (L269p Blerick)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
wortelen:
wortele (L269p Blerick),
wortels:
wortels (L269p Blerick)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
24758 |
zilverschoon |
ganzerik:
idiosyncr.
ganzerik (L269p Blerick)
|
Zilverschoon (potentilla anserina 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
33602 |
zilveruitje |
look:
mv idem
louk (L269p Blerick),
zilverlookje:
verzamelnaam
zilverläukske (L269p Blerick)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20166 |
zindelijk |
proper:
praoper (L269p Blerick)
|
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|