20283 |
zogen, voeden (overg.) |
zogen:
zooge (Q020p Sittard)
|
borstvoeding geven: Een kind aan de borst voeden (minnen, de mem geven, houden). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (Q020p Sittard),
papiere zolderke: slappe bodem
zölder (Q020p Sittard)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
overden:
ø̜̄vǝr[den] (Q020p Sittard)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
lok:
lǭk (Q020p Sittard)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
spijkerd:
sjpiekert (Q020p Sittard),
zolderkamer:
zölderkamer (Q020p Sittard),
zolderkamertje:
zøͅldərkēͅmərkə (Q020p Sittard)
|
Verdieping boven een zolder, onder de pannen, meestal gebruikt als opslagruimte (vliering, scheerzolder, bovenzolder, hanezolder) [N 79 (1979)] || zolderkamer [N 05A (1964)] || zolderkamertje
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜j.mǝ (Q020p Sittard),
zø̜jmǝ (Q020p Sittard)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pellerien (Q020p Sittard),
pillerien (Q020p Sittard)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomergoed:
zomergouwd (Q020p Sittard),
zomerkleren:
zomerkleier (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard,
Q020p Sittard),
zomerkleijer (Q020p Sittard),
zomerklejer (Q020p Sittard)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23534 |
zondagmissaal |
missaal:
missaal (Q020p Sittard)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondigse kleier (Q020p Sittard, ...
Q020p Sittard),
sondigse klejer (Q020p Sittard),
goede monturing:
gouw montoering (Q020p Sittard),
zondagse boks:
zondigse boks (Q020p Sittard),
Of sóndese bóks.
zóndese bóks (Q020p Sittard),
zondagse kleren:
zondigse kleijer (Q020p Sittard)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)] || zondagskleding
III-1-3
|