e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q121c plaats=Bleijerheide

Overzicht

Gevonden: 4871
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
asbak assenbak: ɛ̄š˂bak (Bleijerheide) asbak III-2-1
asblok as: ās (Bleijerheide) Het als ashouder of als as fungerende houten blok waaraan de wielen van de voorploeg bevestigd zijn. [N 11, 31.I.a; N 11A, 97a] I-1
asfaltleidak rubberoid-bedekking: røbǝrǫjt˱bǝdękuŋ (Bleijerheide) Dakbedekking in de vorm van asfaltleien of shingles. Asfaltleien bestaan uit stroken asfalt, waarop minerale leislag is ingewalst. Ze worden met behulp van gegalvaniseerde of aluminium asfaltnagels op een onderlaag van multiplex of houtspaanderplaat vastgespijkerd. [N 64, 160a, add.] II-9
asfaltpapier asfalt: asfalt (Bleijerheide), asfaltpapier: asfaltpapier (Bleijerheide), dakleer: dakleer (Bleijerheide), isolerung: isolēruŋ (Bleijerheide) Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.] II-9
asfaltspijker asfaltnagel: asfaltnāl (Bleijerheide), papstift: papšteft (Bleijerheide) Korte spijker met een grote platte kop die onder meer wordt gebruikt om bitumineuze dakbedekkingen zoals asfaltpapier, vast te zetten. Zie ook afb. 147 en het lemma ɛasfaltpapierɛ in wld II.9, pag. 179.' [N 54, 17; N 64, 104a; monogr.] II-12
aslade asseschot: mv. Æß\\ß‹s\\r  ɛ̄šəšōͅs (Bleijerheide), vuurschot: vy(3)̄ršōͅs (Bleijerheide) asla III-2-1
asperge spargel: sjpargel (Bleijerheide), spergel: šparjǝl (Bleijerheide) Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.] || asperge I-5, I-7
aszeef kolenzift: koale-zif (Bleijerheide), ringelskorf: reŋəlskøͅrf (Bleijerheide) kolenzeef || zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
aureool, lichtkrans aureool: awrijōl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Eisden]), gaskegel: jāskējǝl (Bleijerheide  [(Domaniale)]   [Julia]) Een lichtblauw gekleurde lichtkegel om de vlam van de veiligheidslamp, zichtbaar bij de aanwezigheid van mijngas. De lengte van de lichtkegel is een maat voor het percentage aanwezig mijngas. Is het mijngasgehalte ±4,5%, dan wordt de lichtkegel zo lang, dat ze de bovenkant van de gaaskap van de veiligheidslamp raakt. Hangt de lamp enige tijd in een dergelijk mengsel, dan kan de gaaskap gaan gloeien. Een gloeiende gaaskap levert steeds een groot gevaar op, aangezien daardoor het mijngas buiten de lamp ontstoken kan worden (Handb. H. pag. 10). [N 95, 234; monogr.] II-5
automatische schroevendraaier amerikaanse schroevendraaier: amērikānišǝr šruvǝdriǝnǝr (Bleijerheide), ratelschroevendraaier: rātǝlšruvǝdriǝnǝr (Bleijerheide) In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor de ratelschroevendraaier en de pompschroevendraaier. De ratelschroevendraaier lijkt op een gewone schroevendraaier, maar is voorzien van een vrijloop die ervoor zorgt dat hij hij bij het terughalen niet telkens van de schroef afgenomen hoeft te worden. De vrijloop maakt een ratelend geluid bij het terughalen. De ratelschroevendraaier wordt gebruikt om schoeven los en vast te draaien op moeilijk bereikbare plaatsen, waar men geen hele slag van 360¬∞ kan maken. Door een schuif in te stellen kan men naar believen links- of rechtsom draaien of het mechanisme vastzetten; in het laatste geval werkt men ermee als met een gewone schroevendraaier. De pompschroevendraaier is een schroevendraaier waarmee men door middel van het op en neer bewegen van het handvat schroeven vast- en losdraait. De schroevendraaier is daartoe voorzien van een spiraal die de op- en neergaande beweging omzet in een draaiende. De pompschroevendraaier kan net als de ratelschroevendraaier ingesteld worden om naar links of naar rechts te draaien of om als een gewone schroevendraaier gebruikt te worden. Zie ook afb. 92. [N 53, 137-139] II-12