28236 |
bandgalerij |
bandstrek:
bantštrɛk (Q121c Bleijerheide
[(Domaniale)]
[Wilhelmina])
|
Galerij waarin het transport met behulp van een transportband plaatsvindt. Een bandgalerij kan zowel een aanvoer- als een afvoergalerij zijn (Lochtman pag. 58). [N 95, 376; monogr.]
II-5
|
18568 |
bandje om de kraag vast te zetten |
lommel:
lummel (Q121c Bleijerheide)
|
het bandje op de kraag dat diende om deze eventueel vast te zetten (lummel?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18563 |
bandje over de mouw aan de onderkant |
lommel:
lummel (Q121c Bleijerheide)
|
een bandje over de mouw aan de onderkant (pat?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18322 |
bandschort met borststuk |
helpenschortsel:
helpe-sjotsel (Q121c Bleijerheide)
|
schort met borststuk en schouderbanden [schortel, scholk, sjutsel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31891 |
bandschuurmachine |
het grote schuurband:
ǝt jrūǝs šūrbant (Q121c Bleijerheide)
|
Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.]
II-12
|
19114 |
bang |
bang:
bang (Q121c Bleijerheide),
Doie bis inne bange tsiebbel: je bent een bangerik
bang (Q121c Bleijerheide)
|
bang
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
banget:
ban’get (Q121c Bleijerheide),
boksenbodem:
bók’seboam (Q121c Bleijerheide),
floepjanus:
floep’janus (Q121c Bleijerheide),
puimenzeiker:
peu’mezeker (Q121c Bleijerheide)
|
bangerd || bangerik
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
papieren geld:
papiere jeld (Q121c Bleijerheide),
schein (du.):
enne sjiēn (Q121c Bleijerheide)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32005 |
bankhaak |
bankhaak:
baŋkhǫak (Q121c Bleijerheide),
klemhaak:
klɛmhǫak (Q121c Bleijerheide)
|
Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.]
II-12
|
31454 |
bankhamer |
handhamer:
haŋkhamǝr (Q121c Bleijerheide),
vuisthamer:
vūshamǝr (Q121c Bleijerheide)
|
Kleinere hamer met vierkante of ronde kop en pen die door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het bankwerk. Zie ook afb. 150a-c. [N 33, 56; N 33, 67; N 64, 39a; N 66, 6a; N 66, 7c; monogr.]
II-11
|