e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
smodderen aanhoudend regenen:   smodərə (Borgloon), smoͅdərə (Hasselt, ... ), smodderen  smoͅdərə (Borgloon, ... ), door water het lopen met schoeisel aan:   smodderen (Alken), smoͅdərə (Koersel, ... ), Door het water lopen;  smoddere (Jeuk), knoeien, morsen, bevuilen:   smodderen (Wellen), met tussenpozen regenen:   smoͅdərə (Wellen), smòddere (As, ... ), (smodderde-gesmodderd). Vb. dje hèt de heil toffel vol sop gesmodderd (ge hebt weer zitten knoeien met uw soep). (in de betekenis van licht regenen: t is aon t smoddere). Opm. is synoniem voor miezere.  smoddere (Kortessem), morsen:   smoddere (Beverlo, ... ), smodderen (Alken, ... ), smodere (Genk, ... ), smŏdere (Kuringen), smòddere (As), smòddərə (Loksbergen), smódderen (Zolder), niet altijd met vuil, ook met eten  smòddërë (Tongeren), slordig of bewust  smoddere (Vliermaal), motregenen, licht regenen:   smoͅdəre (Halen), smoͅdərə (Halen, ... ), smòddərə (Loksbergen), het begint te smodderen  ət bəgənt tə smoͅdərə (Velm), smodderen  smoͅdərə (Herk-de-Stad, ... ), onhandig snijden:   met ⁄t vlejs smòddere (Opglabbeek), plassen (met water):   smoddere (Diepenbeek, ... ), smoddere(n) (Sint-Truiden), smodderen (Zonhoven), smoderen (Lauw), smodərṇ (Kwaadmechelen), smodərə (Opheers, ... ), smoͅdərə (Beverst, ... ), smoͅdərən (Houthalen), prutsen:   smoddere (Jeuk, ... ), smoddĕre (Hoeselt), smòddere (As), slecht schilderen:   smǫdǝrǝ (Diepenbeek, ... ), slijmen:   (de koe) smǫdǝrt (Diepenbeek) I-11, II-9, III-1-2, III-1-4, III-2-3, III-4-4
smodderij prutswerk:   smodderij (Jeuk) III-1-4
smodderpiet kladschilder:   smǫdǝrpi (Diepenbeek) II-9
smodderweer druilerig en koud weer:   smodderweer (Jeuk), smoͅdrə wējər (Borlo), smoͅdərweͅjr (Wellen), smoder weèr  smoͅdər wēͅr (Hoeselt), motregen, fijne regen:   smoͅdərwīr (Hasselt), smøkəlwēͅr (Paal) III-4-4
smodderwerk prutswerk:   smodderwerk (Jeuk) III-1-4
smoege praatje:   sjmoege (Susteren) III-3-1
smoek beetje, een weinig:   smoek (Tienray), Bijv.: eine smoek geld = veel geld.  eine smoek (Maasbree), Men spreekt van: ne smoek geld = n vrij grote hoeveelheid geld. (smoek zal echter wel verwant zijn aan smak).  ⁄ne smoek (Leunen), snoer:   smūk (Oost-Maarland) III-4-4
smoek (geld) bepaalde hoeveelheid: (erfwoord - geërfd van onze grondtaal, het Nederrijns).  smoek (Castenray, ... ), (verkleinwoord: smuukske; meervoud: smuuk).  smoek (Castenray, ... ) , I-10, III-4-4
smoel bek:   smoel (Beverlo, ... ), gezicht (spotnamen):   schmoel (Valkenburg), sjmoel (Bunde, ... ), sjmōēl (Panningen), smoel (Beverlo, ... ), smouwel (Hasselt), smōēl (Meijel, ... ), smoͅul (Genk), smoͅuəl (Hasselt), smu.l (Hoepertingen, ... ), smul (Achel, ... ), smuəl (Gingelom), smūl (Tongeren), smòel (Gors-Opleeuw), smòèl (Weert), Plat.  smūl (Molenbeersel), grijns:   smul (Overpelt), hoofd (spotnamen):   smul (Beverst), mond (spotnamen):   groete smoel (Paal), smoel (Weert), smōēl (Horst), smŏĕl (Venray), rijstevlaai: Eigen syst.  sjmoel (Heerlen) III-1-1, III-1-4, III-2-3, III-4-2