e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
zich inzetten getob; tobben:   zich inzette (Merkelbeek), zorgen voor:   zich inzette (Merkelbeek), zwoegen:   i-zetse (Kerkrade) III-1-4
zich jagen haast hebben:   ze.x jā.gə (Eys), zich jaachen (Kapel-in-t-Zand), zich jagen (Heel), zich jàge (Beek), zich jáge (As), zich jááge (Heel), van katoen geven:   zich jaachə (Kapel-in-t-Zand), zich haasten:   jage (Boorsem), zich spooien  zich jagen (Peer) III-1-2, III-1-4
zich jaren jarig zijn: Morje jöart t ziech, dat t bij ós jebrankd hat.  jöare, ziech (Kerkrade) III-3-2
zich jeuken zich schuren:   zex jø̄kǝ (Kerkrade), zix jø̄kǝn (Gulpen, ... ) I-12
zich juksen zich schuren:   zex jøksǝn (Leunen) I-12
zich kaalvliegen te veel zwermen:   zich kaalvliegen (Weert) II-6
zich kaalzwermen te veel zwermen:   zich kaalzwermen (Geistingen) II-6
zich kammen kibbelen:   zich keimə (Swalmen) III-3-1
zich kapot boeren slecht bemesten:   zix kapǫt˱ boǝrǝ (Hasselt) I-1
zich kapot lachen schaterlachen:   ich laochde mich kepot (Helden/Everlo), zich kapot laache (Mechelen), zich kapot lache (Schaesberg), zich kepot laachte (Gronsveld), zich kepot lache (Heel), zix kapot lāxə (Mechelen-aan-de-Maas), neen, wel het bovengenoemde!  zich kapot laache (Mechelen), neen; men zegt het bovengenoemde.  laagai zich kapot (Mechelen) III-1-4