e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
afsluiten afsluiten:   afslø̜̄wtǝ ([Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), omheinen:   afslou̯tǝn (Peer), afsluiten (Landen, ... ), afslāi̯tǝn (Jeuk), afslātǝ (Gingelom, ... ), afslātǝn (Borlo), afslūtǝn (Achel, ... ), āfslytǝ (Gruitrode), āfslø̄ǝtǝ (Hasselt), āfslōǝtǝ (Groot-Gelmen), āfslǫu̯tǝn (Houthalen), ǫu̯fslou̯tǝ (Borgloon), ǭfslau̯tǝ (Genoelselderen), ǭfsloǝtǝ (Gutschoven), ǭfslȳtǝ (Val-Meer), ǭfsløi̯tǝn (Hechtel), ǭfslītǝ (Zichen-Zussen-Bolder), ǭfslōtǝn (Grote-Spouwen), ǭfslǫǝtǝ (Kortessem) I-8, II-5
afsluiten met waterpatronen opproppen:   āfslø̜jtǝ męt wātǝrpatroanǝ (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]) II-5
afsluiter van het strontkotje sluitspier van de aars:   aafsluiter van t strontkiehtsje (Genk) III-1-1
afsluiting afrastering van wei:   āvslē̜teŋ (Linde), afsluiting voor een niet meer gebruikte mijngang:   afslø̜̄wteŋ ([Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]), borstwering:   afslē̜teŋ (Berverlo), hek, hekwerk:   aafsloeting (Neeroeteren), afslating (Sint-Truiden, ... ), āfsluteŋ (Neeroeteren), oafslawting (Hoeselt), ááfslówting (As), hekwerk van stalpalen:   āfsluu̯tęŋ (Rotem), omheining:   afslateŋ (Niel-Bij-Sint-Truiden), afslø̜̄teŋ (Heppen), afslāteŋ (Sint-Truiden), afslōteŋ (Gingelom), afslūtiŋ (Gingelom), au̯fslīteŋ (Zichen-Zussen-Bolder), āfslyteŋ (Gruitrode), āfslø̄teŋ (Berverlo), āvslē̜i̯teŋ (Peer), ǭfslȳteŋ (Val-Meer), ǭfslǭteŋ (Sint-Truiden), optilbaar hek:   øfslø̜̄u̯tiŋ (Lommel), āfslūteŋ (Haelen), scheidingswand tussen verschillende hokjes in een duivenmand:   afslating (Mielen-boven-Aalst) I-6, I-8, II-5, II-9, III-2-1, III-3-2
afsluitklep blaasbalgklep:   āfšlūtklɛp (Helden, ... ) II-11
afsluitklepjes luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand:   afsluitklepjes (Tongeren) III-3-2
afsmeerborstel netborstel:   āfsmē̜rborstǝl (Hout-Blerick), āfšmē̜rbōrstǝl (Helden) II-1
afsmeersel netvloeistof:   āfsmē̜rsǝl (Hout-Blerick) II-1
afsmeren brood netten:   āfsmē̜rǝ (Hout-Blerick), āfšmē̜rǝ (Helden), de ovendeur dichtmaken:   afsmē̜rǝ (Ottersum), een pak slaag geven:   aafsmere (Tungelroy), aafsmīēre (As), aafsmîêre (Bree), afsmaere (Oirlo), afsmère (Meerlo, ... ), afsmèren (Eigenbilzen), oafsmêre (Hoeselt, ... ), ááfsmīērə (Opglabbeek), met een twijg, zweep  oafsmiëre me en smèt (Vliermaal), oafsmiëre mè en wies (Vliermaal), gispen, geselen:   oafsmêre (Hoeselt), pannen voegen:   āfsmērǝ (Montfort), āfšmiǝrǝ (Klimmen), āfšmīrǝ (Heerlen), pleistermortel gladstrijken:   āfšmē̜rǝ (Noorbeek, ... ), poorten dichtmetselen:   ǭfsmērǝ (Maastricht) II-1, II-8, II-9, III-1-2
afsmetten smetten:   afsmɛtǝ (Maasbree, ... ), āfsmɛtǝ (Sevenum), āfšmętǝ (Buchten, ... ), āfšmɛtǝ (Kerkrade, ... ), smetten, afschrijven:   afsmɛtǝ (Leopoldsburg), āfsmɛtǝ (As) II-12, II-9