e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 646
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
rig kweek:   rig (Eisden) III-4-3
rij afschrijflat, rij:   ri (Herten), rij (Reuver), rēj (Heijen, ... ), ręj (Bevingen, ... ), (Venlo), akkerwinde: -  rij (Rotem), boekweithok:   rɛi̯ (Koersel, ... ), eerste rij schoven van het dorsbed:   rii̯ (Neeritter), gezwad, regel gemaaid gras:   rij (Amby), rē̜i̯ (Gingelom), rē̜ǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden), rīi̯ (Heythuysen, ... ), graanzwad, rij gemaaide halmen:   rēi̯ (Helden), (Peij), rīi̯ (Vucht), kien!:   ig heb rie (Meeuwen), ri (Neerglabbeek), kippenrek, hoenderrek:   ręi̯ (Rosmeer), laag schoven op de wagen:   ręi̯ (Eisden, ... ), langgerekt hok:   rē̜ (Binderveld, ... ), liniaal:   rei (Blerick), rij (Kerkrade), pand, bed:   ręi̯ (Eksel  [(mv ręi̯ǝn - zeven tot acht m)]  , ... ), reeks, rij:   ein rie (Venlo), raai (Bilzen, ... ), raaij (Borgloon), rai (Bilzen), rAi (Borgloon), rai (Genoelselderen, ... ), re (Beringen, ... ), re.i‧ (Montzen), ree (Heers), reei (Grubbenvorst), reej (Belfeld, ... ), rei (Eynatten, ... ), rei-j (Maastricht), reij (Heerlen, ... ), rej (Blerick, ... ), rē (Hasselt, ... ), rēͅ (Halen, ... ), rēͅi (Diepenbeek), rēͅə (Loksbergen), rĕ (Hasselt), rĕĕj (Afferden, ... ), rĕi (Beverst), ri (Bocholt), ri(j) (Rotem), ri-j (Epen, ... ), rie (Amby, ... ), riej (Brunssum, ... ), rif (Hoensbroek, ... ), rij (Aalst-bij-St.-Truiden, ... ), rijj (Koersel, ... ), rijë (Heks), ris (Heythuysen, ... ), riê (Maaseik), riə (Lontzen), rī (Gruitrode, ... ), rīē (Buggenum, ... ), rīēj (Beesel), rīĭ (Eijsden), rĭe (Reuver), rĭĕ (Reuver), rĭĕj (Heerlen, ... ), rĭj (Maaseik, ... ), (Wellen), rèij (Maastricht), rèj (Schaesberg, ... ), réj (Heerlen, ... ), rééj (Meijel), ríj (Bocholt), (Opitter), ⁄n rij (Sevenum), (deze ie houdt het midden tusjchen ie en ei).  rie (Epen), (Engelse a).  rēēj (Mechelen), (Maatstok).  riel (Guttecoven), (rieke-rieje).  riej (Tungelroy), (subst.).  rei: (Sittard), i-klank  rij (Horst), mv.: rieë(n)  rie (Grathem), ps. de e staat wat hoger geschreven.  riej (Boorsem), ps. letterlijk omgespeld volgens IPA.  rēͅe (Maaseik), ps. letterlijk overgenomen.  ri+j (Niel-bij-As), ri‧i (Montzen), ps. letterlijk overgenomen; of staat er ritj?  ri+j (Ophoven), ps. niet omgespeld; boven de staat nog een ?, deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  rɛi (Hasselt), ps. of toch omspellen volgens Frings: [ri]?  räi (Overpelt, ... ), ps. of toch omspellen volgens Frings: {rj}?.  räj (Kortessem), ps. of toch omspellen volgens IPA: {r@i}?.  rɛi (Zepperen), ps. omgespeld volgens Frings.  rēͅ (Oostham), ri (Eupen), rij (Welkenraedt), ps. omgespeld volgens IPA.  rē (Bree), rɛ̄i̯ (Diepenbeek), ps. omgespeld volgens IPA; of gewoon overnemen: ri:?  rī (Neerglabbeek), ps. onder de e staat nog een soort trema; deze combinatieletter is niet te maken/om te spellen.  rei (Zonhoven), v.  r‧eͅi̯ (Eys), reepje overschietend gras: (mv)  rē̜i̯ǝ (Opheers), rij:   raj (Tongeren), rej (Uikhoven), ręj (Kerkrade), rij hokken in het veld:   rāi̯ (Borgloon, ... ), rā̯ (Baexem, ... ), rēi̯ (Gennep, ... ), rē̜ (Beringen, ... ), ręi̯ (Achel, ... ), rij mesthoopjes:   rei̯ (Meeswijk, ... ), ri (Klimmen, ... ), rii̯ (Oirsbeek, ... ), rē̜i̯ (Beverst, ... ), ręi̯ (Hushoven, ... ), rɛi̯ (Schaesberg), rij schoven in het veld:   rāi̯ (Borgloon, ... ), rā̯ (Baexem, ... ), rēi̯ (Gennep), rē̜ (Gingelom, ... ), ręi̯ (Beringen, ... ), rīi̯ (Gulpen), rij van de bovenste laag:   re̜i̯ (Baarlo, ... ), rē̜ǝ (Niel-Bij-Sint-Truiden, ... ), rīi̯ (Berg, ... ), rij, wiers:   rai̯ (Bilzen, ... ), rāi̯ ('S-Herenelderen, ... ), rēi̯ (Afferden, ... ), rē̜ (Berbroek, ... ), rē̜i̯ (Alken, ... ), ręi̯ (Achel, ... ), (Dieteren, ... ), rīi̯ǝ (Baarlo, ... ), rɛi̯ (Hoelbeek, ... ), rɛ̄ (Henis, ... ), rug, aangeaard stuk:   rii̯ (Maasmechelen, ... ), rē̜ (Hasselt), scherprij:   raj (Bilzen, ... ), ri (Aldeneik, ... ), rij (Maxet), ręj (Alken, ... ), rīj (Molenbeersel), rɛj (Beverst, ... ), vogelwikke:   rai̯ (Grote-Spouwen), rei̯ (Boorsem, ... ), rii̯ (Dilsen, ... ) I-1, I-3, I-4, I-5, I-6, II-11, II-3, II-9, III-3-1, III-3-2, III-4-3, III-4-4
rik mannelijke gans:   ręk (Welkenraedt) I-12
ril afschrijflat:   rīl (Geulle, ... ), gezwad, regel gemaaid gras:   ręl (Buggenum), (mv)  ręlǝ (Helden  [(betekent ook 'zwad')]  ), huivering:   rel (Achel, ... ), meetlat, duimstok:   ril, rel (Schimmert  [(stalen lat van ongeveer 2 meter lang)]  ), pand, bed:   rel (Linne), ploegsnede:   rel (Herten), ribbel:   riĕl (Nieuwenhagen), rij, wiers:   rel (Boorsem, ... ), ręl (Baexem, ... ), traliewerk:   ril (Eupen), wintervoor:   rel (Boukoul, ... ), zwad, houw:   ręl (Helden) I-1, I-3, II-11, II-12, III-1-2, III-2-1, III-4-4
rim opgevlijde turfrand:   ręm (Griendtsveen) II-4
rin dakgoot:   røn (Nieuwenhagen), goot:   ręn (Kelmis), natuurlijke waterloop:   ren (Hoensbroek), rij, wiers:   ren (Neerharen, ... ), ręn (Eisden, ... ), sluisrooster:   ren (Neeroeteren, ... ) I-3, I-8, II-3, II-4, II-9
ris graspol:   res (Montfort), r˙ęs (Genk), graszode:   re.s (Achel), res (Alken, ... ), resǝ (Maasniel), resǝn (Beringen, ... ), reš (Amstenrade, ... ), rešǝ (Brunssum, ... ), ris (Beegden, ... ), risǝ (Molenbeersel), rišǝ (Obbicht), rē.ǝs (Ordingen), rēi̯sǝ (Borgloon), rēi̯ǝs (Wellen), rēs (Heers, ... ), rēš (Waubach), rēšǝ (Lanklaar), rēǝs (Wellen), rīš (Roosteren), heizode:   res (Ell, ... ), reš (Born), rēš (Waubach), nerf van de weide:   res (Achel, ... ), reš (Sittard), rēi̯ǝs (Borgloon), rē̜i̯s (Opheers), ręs (Halen, ... ), ręš (Lanklaar), (mv)  resǝ (Neer), rēšǝ (Waubach), slank:   rits (Opglabbeek), rês (Gronsveld), tasruimte naast de dorsvloer:   reš (Eynatten, ... ), rę.š (s-Gravenvoeren, ... ) I-3, I-6, I-8, II-4, III-1-1
rit kikkerdril:   rit (Gennep, ... ), rit:   ein rit (Sittard), en rit (Oirlo), ret (Houthalen, ... ), rid (Guttecoven), rit (Afferden, ... ), ritsch (Eijsden), rĭt (Nieuwenhagen, ... ), ⁄n rit (Maasniel), Opm. zelden gebruikt.  rit (Obbicht), sluisrooster:   ret (Tongerlo), trein kipkarren:   ret (Echt) II-3, II-8, III-3-1, III-4-2
rls restant vogels: geen aanknoping  rûläs (Montzen) III-4-1
roe garde:   de roe (Sittard), ein roe (Thorn), roe (Blerick, ... ), roo (Gulpen, ... ), rou (Schinnen, ... ), rōē (Maastricht), rŏĕ (Meijel, ... ), ròw (Nieuwenhagen), (bosje rijshout).  roe (Beesel), Note v.d. invuller: (aan t nederl. ontleend, ter kastijding gebruikte men een "stók"). Van takjes en twijgjes maakte men wel een garde voor de keuken, genoemd: kloprieske.  roe (Tienray), restant zoogdieren:   roe (stoott.) (Echt/Gebroek), roede:   roe (Sevenum), schurftmijt: Additie bij vraag 10: schurft heet de roe  de roe (Maasbracht), dus geen rui (vooral bij schapen)  ruuj (Noorbeek, ... ), stok of twijg om een kind te straffen: Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.  rīē (Martenslinde), znd 23, 60c;  roe-e (Groot-Gelmen), ruu (Millen), teek: vrij naar het WLD Additie bij vraag 9 e.v.: = schurft  de roe (Klimmen) I-12, III-2-2, III-4-2