e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 140309
TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
af in de banden zijn brulziekte:   (de koe is) āf en dǝ bɛnj (Einighausen) I-11
af laten lopen aftrekken:   āf Iǭtǝ lǫwpǝ (Horn, ... ) II-2
af laten vliegen overzetten:   āf lǭtǝ vlēgǝ (Asenray / Maalbroek), uit de rij zetten:   af lǭtǝ vlīgǝ (Ysselsteyn), āf lǭtǝ vlēgǝ (Beek, ... ) II-6
af laten weten sterven:   áf laote wieëte (Castenray, ... ) III-2-2
af vallen flauwvallen:   afvallen (Hasselt), āōfvallen (Riemst), hije is afgevallen (Sint-Lambrechts-Herk), öëfvallen (Wellen) III-1-2
af zijn honger hebben:   aaf zie (Kerkrade), klaarkomen:   aaf zien (Geleen), ⁄t is oaf (Vlijtingen), lens zijn:   āf ˲zen (Schimmert), āf ˲zē.n (Sittard), āf ˲zēǝn (Houthalen), uitgeteld zijn:   āf (Rothem), van zijn plaats rollen add.:   āf (Venlo) I-11, II-11, III-1-4, III-2-3, III-3-2
af-side buitenspel:   `afsɛ.id (Bocholt), a:fsaei.t (Kortessem), af`seͅit (Genk), affzijd (Ell), afsait (Limbricht), afseid (Helden/Everlo, ... ), afseit (Bocholt, ... ), afsēͅit (Beek (bij Bree)), afseͅit (Broekhuizenvorst), afseͅt (Borlo), afsiet (Diepenbeek), afsijd (Vechmaal), afsijt (Baexem, ... ), afsè.jd (Gennep), afséj.d (Hasselt), afzeidt (Dilsen), afzeit (Brunssum), afzijd (Neerpelt), afzijt (Vijlen), afzɛ:t (Heppen), asseit (Bocholt), aufseit (Stokkem), àfsèèt (Sint-Truiden), 1. bw. De centervoor (midvoor) stond afzijt.  afseͅit (Lommel), 2. Vrije trap wegens buitenspel.  afseit (Zolder), Afseid.  afseͅit (Hamont), Eng. off-side.  a(f)sij.t (Zonhoven), a(f)sèè.ët (Zonhoven), Karte 167.  afsa.jt (Hombourg), afse.jt (Eisden, ... ), Offside.  afsei̯.t (Hasselt), Sub boettespeel.  afsijt (Eksel) III-3-2
af[eggen] eggen na het zaaien:   āf˱[eggen] (Kronenberg  [(langs de kanten)]  , ... ), ǭ.f[eggen] (Bommershoven, ... ), ǭf˱[eggen] (Eijsden), eggen vóór het zaaien:   ãf˱[eggen] (Lanaken), ā.f[eggen] (Kinrooi), āf˱[eggen] (Kessenich), ǭ.f˱[eggen] (Lauw), ǭf˱[eggen] (Diets-Heur), onkruid uiteggen, ondiep geploegd (stoppel):   af˱[eggen] (Jeuk, ... ), ã.f˱[eggen] (Neerharen), áf˱[eggen] (Aalst, ... ), ā.f˱[eggen] (Boekhout, ... ), āf(h)ęgǝn (Stein), āf˱[eggen] (Beek, ... ), ǭ ̞.f [eggen] (Zepperen), ǭ.f[eggen] (Membruggen, ... ), ǭ.f˱[eggen] (Beverst, ... ), ǭf [eggen] (Hoeselt, ... ), ǭf[eggen] (Tongeren, ... ), ǭf˱[eggen] (Berg, ... ), ǭǝ.f˱[eggen] (Piringen), ˙ãf˱[eggen] (s-Gravenvoeren, ... ), ˙āf˱[eggen] (Cadier), %%bij de volgende opgaven van dit type zou het object, dat niet werd opgegeven, "de akker" of "het land" kunnen zijn, maar ook het daaruit op te eggen "onkruid"%%  af[eggen] (Jeuk, ... ), overlangs heen en weer eggen:   af˱[eggen] (Siebengewald), weiland bewerken met de kettingeg:   ǭ.f˱[eggen] (Genk) I-2
afakkeren ondiep ploegen:   ā.f˱[akkeren] (Hasselt, ... ), ǭ.f˱[akkeren] (Godschei), uiteenploegen:   af[akkeren] (Opheers), ã.f˱[akkeren] (Godschei, ... ), ãf˱[akkeren] (Hasselt), ǭf˱[akkeren] (Kozen, ... ) I-1
afbaarden grof dorsen:   af˱bǫǝdǝ (Montenaken), af˱bǭdǝ (Aalst, ... ), āf˱bǭrǝ (Lanaken), ǭ.f˱bǭdǝ (Berg, ... ), ǭ.f˱bǭrǝ (Kanne, ... ), ǭf˱bǭdǝ (Millen), ǭf˱bǭrǝ (Gellik, ... ) I-4